dinsdag 20 juni 2017

A. E. Van Vogt – De schakers van Nul-A (MSF 21)

Schakers van Nul-A vormt het vervolg op Gilbert Gosseyns avonturen zoals die beschreven werden in De wereld van Nul-A. Gezien het abrupte begin van deze nieuwe vertelling en de vreemde afwijkingen van plotelementen uit het eerste deel (bijvoorbeeld blijkt de dochter van de president van de aarde plotseling de zuster van de galactische krijgsheer te zijn), denk ik dat hij oorspronkelijk niet van plan was geweest een vervolg te schrijven en dat hij, overgehaald door het grote succes van het eerste deel, snel een tweede deel uit zijn typewriter geramd heeft.

In dit deel gaat Gosseyn verder in zijn ontwikkeling als Nul-A agent. Hij vergroot zijn gaven (telekinese, toekomst lezen), maar wordt tegelijkertijd gedwarsboomd door een grote, onbekende speler die hem tot drie keer toe in de geest en het lichaam opsluit van een prins uit de hofhouding van de grote krijgsheer. Toen uiteindelijk bleek wie die schaakspeler al die tijd geweest is, werd mijn gevoel dat dit boek in elkaar geflanst was met restjes van het vorige, alleen nog maar versterkt.

Alfred E. Van Vogt
Ondertussen schiet Gosseyn van ruimteschip naar planeet, duizenden lichtjaren met één enkele gedachtenoefening overbruggend en her en der opduikend waar het nodig is. Misschien is geloofwaardigheid niet de allereerste eigenschap die je van sciencefiction verwacht, maar een beetje zelfbeheersing in het verzinnen van buitengewone avonturen vind ik toch altijd wel prettig. Ondanks alle pseudopsychologische new-age kanten van het boek, blijkt het uiteindelijk in feite niet meer dan een eenvoudig comic-bookachtig superheldverhaal te zijn geworden maar dan geschreven in een wat pedante stijl die voortdurend de werking van het superieure brein van Gilbert Gosseyn tracht uit te leggen, waardoor de tekst traag wordt en altijd iets belerends heeft.
Een voorbeeld uit honderden (het boek zit namelijk vol met dit soort irritante pedanterieën): “[Ze] leken eigenlijk op deze afstand helemaal niet op gebouwen. Maar omdat hij wist dat dat wel zo was, kon zijn geest de gaten aanvullen.” Eigenlijk beschrijft Van Vogt hier dus gewoon Gestalt. Maar op zo’n kronkelige, circumspecte wijze dat je gerust van gebabbel kunt spreken. Hij had ook kunnen schrijven: “In de verte zag hij gebouwen.”
Dat het Nederlands in dit soort ingewikkelde zinnen onvermijdelijk volloopt met stijlfouten, helpt ook niet bepaald. Het tweede “dat” in “Maar omdat hij wist dat dat wel zo was”, waar slaat dat eigenlijk op terug?

Zoals al eerder opgemerkt, is Van Vogt bepaald geen “schoonschrijver”, ongeacht de kwaliteit van de vertaling. Het is zijn enige bedoeling om dat wat hij denkt, op papier te krijgen. Daardoor doet zijn werk, naast belerend, ook zakelijk aan, maar zonder de autoriteit van iemand die werkelijk weet waar hij het over heeft. Een slap boek dus, dat geen moment spannend is en waarvan het einde steeds verder weg lijkt te liggen, zo taai wordt de schrijfstijl.

Met een zucht van verlichting heb ik het boek gesloten.

dinsdag 13 juni 2017

Jack Vance – De sterrekoning (MSF 20)

Terwijl Jack Vance’s tetralogie over de waanzinnige planeet Tschai nog maar net begonnen is, duwt Meulenhoff met De sterrekoning, het eerste deel van een pentalogie over de Duivelsprinsen, met groot enthousiasme naar voren. Persoonlijk zou ik, als ik redacteur was geweest, eerst Tschai hebben afgemaakt, want bij het verschijnen van deze vertaling had Vance de delen vier en vijf ervan nog niet eens geschreven. Het laatste deel zou zelfs pas tien jaar later uitkomen!

Hoe dan ook: hier dus het eerste deel van wat vijf boeken zullen moeten worden over de eenzame queeste van Kirth Gersen om de vijf Duivelsprinsen Attel Malagate, Kokor Hekkus, Viole Falushe, Lens Larque en Howard Alan Treesong te doden omdat zij in zijn jeugd zijn hele dorp uitgemoord of in slavernij afgevoerd hebben. Zoals zo vaak bij Vance zijn de persoonsnamen fantastisch gekozen. Een sadistische adjudant van Malagate is een zekere Hildemar Dasce die Gersens vriendin Pallis Atwrode kidnapt.

In dit eerste deel moet Gersen om te beginnen Malagate zien te identificeren. Hij kan één van drie personen zijn. Uiteindelijk lukt het hem met list en intrige zijn aartsvijand zich te laten ontmaskeren. Het einde van deze psychopaat is, zoals wel meer in het boek, van een ongekende wreedheid: hij wordt door de inheemse levensvorm van een idyllische planeet aangezien voor een voedselworm en dient als basis voor een nieuw, halfplantaardig wezen.

Jack Vance
De stijl van dit boek is anders dan die in Een stad vol Chasch. Harder, bitser. De eenzame engel der wrake heeft geen tijd voor ontspanning en ontroering, met als opmerkelijke uitzondering de secretaresse Pallis, voor wie hij een vreemde genegenheid opvat. Ik geloof niet zo in de diepte van die genegenheid: ik denk dat die uitsluitend het plot heeft moeten dienen: via haar en Dasce weet hij uiteindelijk Malagate te ontmaskeren. Al met al is het boek eigenlijk een soort in sciencefiction-omstandigheden gesitueerde spaghettiwestern geworden, compleet met de archetypen die zo voortreffelijk vertolkt werden door bijvoorbeeld Clint Eastwood, Lee van Cleef en Eli Wallach.

Het boek was soepel maar laconiek vertaald (zuiver en correct Nederlands blijft een uitzondering in de Meulenhoff-reeks) en maakt dat we met zekere belangstelling uitzien naar het volgende deel.

vrijdag 2 juni 2017

Eric Frank Russell – De grote uittocht (MSF 19)

Wie niet beter zou weten, zou Eric Frank Russell onmiddellijk plaatsen als een Amerikaanse schrijver. Zijn brutale, ironische hard-boiled stijl laat geen ruimte voor twijfel. Toch was hij een Brit, een die zich volmaakt aan de Amerikaanse pulpmarkt had weten aan te passen. Hij was de favoriete schrijver van John W. Campbell, de aartsvader van de Golden Age van de Amerikaanse sciencefiction en uitgever van het invloedrijke tijdschrift Astounding Science Fiction en dat zegt wel iets als je je realiseert dat Campbell schrijvers als Lester del Rey, A. E. van Vogt, Isaac Asimov, Robert A. Heinlein en Theodore Sturgeon voor het voetlicht bracht.

Russells in 1962 verschenen roman The Great Explosion, in de Meulenhoffreeks verschenen als De grote uittocht, sloeg bij mij in als een bom. Natuurlijk was ik al anarchist (ik was immers zestien en had lang haar), maar mijn piekergeest kon maar niet omgaan met het begrip “praktisch anarchisme”: telkens liep het stuk op het punt van macht. Anarchisme werkte alleen maar als iedereen meedeed, niemand uitgezonderd. In het vierde en laatste stuk van De grote uittocht schetst Russell evenwel een anarchistische maatschappij die wel degelijk van zich af weet te bijten: een combinatie van rurale, pacifistische ruilhandel à la Proudhon of Bakunin en van koppig passief verzet op de wijze van Gandhi. Mij overtuigde hij in ieder geval en ik ben zelfs later zijn utopie bij andere, cynischer medestudenten gaan verdedigen. Ik heb nog steeds moeite met autoriteit, maar zie wel met lede ogen aan hoe het linkse, idealistische anarchisme vervangen is door het rechtse, cynische libertarisme. Zo wordt Russel tegenwoordig zowel (en terecht) een anarchistische, als (ten onrechte) een libertarische sciencefictionschrijver genoemd. Heinlein was een libertarische sciencefictionschrijver.

Eric Frank Russell
Dit satirische boek beschrijft een reis naar vier planeten waar de Aarde een consulaat wil vestigen, om het grote galactische rijk eindelijk een beetje structuur te geven. Vrij snel is de eerste planeet afgewerkt: een mislukte anarchie waar geen enkele maatschappelijke structuur heerst en waarvan het zinloos blijkt er een ambassade te vestigen. De vraag of misdadigheid een kwestie van nature of nurture is, wordt niet helemaal bevredigend beantwoord.
Het tweede, langere fragment, brengt het schip naar de planeet Hygeia, bevolkt door naaktlopers. De schimpscheuten over en weer tussen de machtig gezonde body builders van Hygeia en de bleke ruimteschipbemanning zetten de toon van het boek en Eric Frank Russell raakt in zijn element. Vervolgens wordt de derde planeet, Kassim aangedaan, maar omdat die onbewoond lijkt, trekt het immense schip direct door naar de vierde en laatste planeet, K229. Bijna de helft van de uit losse verhalen opgebouwde roman is gewijd aan deze planeet, bevolkt door Gands, genoemd naar Mahatma Gandhi, praktische anarchisten, zoals gezegd.

In dit verhaal kan Russell zich volledig uitleven in zijn favoriete bezigheid: het beschrijven de tegenstelling tussen het slimme, zelfstandig denkende individu en de starre, domme, autoritaire bureaucratie van bijvoorbeeld een leger (zijn eerdere romans Wasp (1957) en Next of Kin (1958) handelen beide over een hondsbrutale kerel die in zijn eentje een complete planeet lam legt). De lenigheid van het denkende individu wint uiteraard altijd en dik ook.

In bijna alle karakters van De grote uittocht kan men slapstick elementen aantreffen, maar onderhuids – en later ook bovenhuids – krijgt de lezer een geducht lesje sociologie. Mijn bovengenoemde problemen met het praktisch anarchisme worden door Russell achteloos opgelost en aan het eind van het boek moet het aardse sterrenschip als de bliksem vluchten, want de hele bemanning dreigt te deserteren teneinde zich op de planeet te vestigen.

Een ideale combinatie van spottende, soms sarcastische humor en een soepele, diepe filosofie, meer heeft een boek niet nodig. De vertaling van E. Kroon-Prins, die eerder al deeltje 10 onder haar hoede genomen had, was niet perfect, maar bederft niet al te veel.