donderdag 24 januari 2019

J.G. Ballard - De wachtvelden (MSF 61)


De wachtvelden is een door Meulenhoff samengestelde en als deel 61 in 1973 verschenen verhalenbundel met materiaal uit de jaren vijftig en zestig. De vertaling uit het Engels door Mieke Meuldrager-Ezelin (Mieke Groot) is heel behoorlijk. De eerste “uiterst” verscheen pas tegen de helft van het boek! De verhalen zelf zijn ook verrassend goed. Voordat hij een pseudoliteraire dystopische mopperkont werd, was J. G. Ballard een enthousiaste verhalenschrijver.

Agglomeratie (The Concentration City of Build-Up, 1957 )
De “stad” omvat alles: er is niets erbuiten. Het concept van vrije ruimte is voor haar bewoners niet voorstelbaar. Ruimte wordt aangeduid naar de waarde die een kuub heeft. Franz, een natuurkundestudent, heeft het plan opgevat een vliegmachine te bouwen, maar daarvoor moet hij wel eerst voldoende ruimte hebben. Het valt hem op dat de beschreven “stad” een weliswaar zeer grote, maar niettemin beperkte ruimte in beslag neemt (miljoenen kilometers iedere kant op). Hij besluit naar de rand te reizen om te zien of hij uit de stad kan breken. Na een treinreis van een paar weken blijkt hij niet alleen teruggekeerd te zijn op de plaats van vertrek, maar ook op het tijdstip van vertrek. Het is werkelijk zo: er is geen buiten de “stad”!
Ballards poging om het ruimtetaboe volledig vorm te geven is niet helemaal gelukt. Daarvoor zou je wat meer pagina’s nodig hebben. Niettemin is het een ook heden nog opvallend fris verhaal.

Dertien Man naar Centaurus (Thirteen to Centaurus, 1962)
Abel, een jongeman die woont in een zogeheten generatieschip, is intelligenter dan gemiddeld. Hij beredeneert dat de “wereld” een ruimteschip moet zijn en dat erbuiten nog veel meer moet bestaan dan de beperkte wereld die hij en zijn familie kennen. Zijn mentor, de scheepsarts Francis ondersteunt hem, maar heeft tegelijk een enorme verborgen agenda. In diens persoonlijke verblijf is een uitgang naar de gewone wereld en dan blijkt het hele ruimteschip, zogenaamd op weg naar Alpha Centaurus, de aarde helemaal niet te hebben verlaten. Het geld raakt op en er wordt overwogen om deze uitgebreide proef af te gelasten, maar Francis bepleit een langzaam einde, zonder dat de inzittenden, die al een halve eeuw “onderweg” zijn, helemaal gek worden. De façade blijft dus gehandhaafd, maar aan het slot ontdekt hij dat zijn protégé, Abel, ook het bedrog al door heeft. En ervoor kiest geïsoleerd en opgesloten te blijven. Het verhaal bevat allerlei elementen die nu als cliché’s beschouwd worden, maar toen nog fris oogden.

Nul: Nu (Now: Zero, 1959)
Een verhaal enigszins in de traditie van H.P. Lovecraft. De ik-persoon ontdekt de macht over de dood te hebben door simpelweg de aankondiging van een dood op te schrijven. In zijn experimenten om achter de werking van zijn vermogen te komen, laat hij een hele rits mensen omkomen. Uiteindelijk beschrijft hij alles in onderhavige “bekentenis”, die hij echter van een veiligheids-systeem voorziet. In de laatste zin schrijft hij namelijk dat de lezer van het verhaal onmiddellijk zal overlijden. Dat ik dit verslag schrijf bewijst dat dat niet waar was.

Paspoort naar de Euwigheid (Passport to Eternity, 1962)
Een satirisch verhaal over vakantie. Het doet een beetje ouderwets aan en Ballard schetst geen prettige toekomst. Uiteindelijk kiest de hoofdpersoon een interstellaire vakantie waarvan hij en zijn vrouw nooit zullen terugkeren.

Opname 12 (Track 12, 1958)
Een niemendalletje dat mij een beetje aan de korte shockertjes van Roald Dahl deed denken. Een niet al te verrassende ontknoping.

J. G. Ballard
Tijd van Verloop (Time of Passage, 1964)
Dit verhaal is mislukt. Maar die mislukking moet je eigenlijk al meteen incalculeren: het thema is vanaf het begin kansloos. Een man leeft zijn leven terug: vanaf het graf naar de geboorte. Oorzaak en gevolg draaien om (na een periode van sexuele energie volgt onverklaarbare periode van somberheid, gevolgd door het overlijden van zijn vrouw, om maar eens wat te noemen). Een verhaal vol met vondstjes, maar toch klopt het nooit, bijvoorbeeld doordat conversaties en andere interacties met mensen voor wie de tijd wel op de ons bekende wijze verloopt nooit één op één zullen kunnen plaatsvinden.

Pendule (Escapement, 1956)
Een redelijk plezierig leesbaar tijd-loop verhaal. Hetzelfde kwartier wordt door een man keer op keer op keer opnieuw beleefd, zonder dat de buitenwereld er iets van merkt. Dan komt het tot een crisis en is hij uit die cirkel ontsnapt. Nu zit zijn vrouw erin. Onschuldig, zo te zien, want niet dodelijk en ook niet krankzinnig makend.

Overbelasting (The Overloaded Man, 1960)
Faulkner heeft bij zichzelf een gave ontdekt. Hij kan de concreetheid van de (voornamelijk lelijke) dingen om hem heen uitschakelen, zodat er een soort Mondriaan-achtig landschap overblijft. Tijdens één van dergelijke trances (gelijkend op een mescalinetrip, schrijft Ballard) doodt hij kennelijk zijn vrouw en hij gaat vervolgens in de vijver liggen, 15 centimeter onder water, omdat zijn uitzicht dan het rustigst en plezierigst zal zijn.

De Wachtvelden (The Waiting Grounds, 1959)
Ik ben een liefhebber van zogenaamde archeologische sciencefiction: een heelal vol ruïnes en artefacten, zoals de stasisdozen van de Tnuctipun van Niven, of de wonderbaarlijke machines die Charles Sheffield her en der achterliet. Dit, het laatste verhaal uit de bundel, is er zo een. Op de planeet Murak staan vijf gedenkstenen in een vijfhoek opgesteld. Ze zijn zeer oud. Vier ervan zijn bedekt met hiërogliefen. De vijfde is nog leeg.
Allengs ontdekt de held iets, maar niet veel over het ras dat deze stenen achtergelaten heeft (en tot op de dag van vandaag bijhoudt!). Hij beleeft visioenen die miljoenen miljarden jaren omvatten. De plot had van mij wel een beetje “aardser” mogen zijn en niet zo prometheïsch, maar vooruit. Een redelijk lekker verhaal dat een wisselvallige, maar niet onaangename bundel afsluit.

zaterdag 19 januari 2019

Jack Vance – De Duivelsprins (MSF 60)


Jack Vance’s geplande Duivelsprins-pentalogie kent met De Duivelsprins (The Palace of Love, 1967) haar derde deel – en hier zal het geruime tijd bij blijven: bij het verschijnen van deze vertaling had Vance de delen vier en vijf ervan nog niet eens geschreven. De laatste delen zouden zelfs pas twaalf en veertien jaar later uitkomen!
Vertaler Warner Flamen heeft een vlotte schrijfstijl, maar wel met een paar in het oog lopende fouten. Hij is niet erg goed in zijn geslachten (“de mensen wiens”, “de vrouw wiens”) en ook hij is, net als zijn andere Meulenhoff-collega’s, besmet met het “uiterst”-virus.

Na Attel Malagate en Kokor Hekkus in de eerdere delen De Sterrekoning (Star King, 1964) en De Moordmachine (The Killing Machine, 1964) moet onze held Kirth Gersen het deze keer opnemen tegen Viole Falushe, een maniak die bijvoorbeeld meisjes kweekt om ze één maal te beminnen en vervolgens te doden. De stijl van dit boek is subtiel anders dan die in de eerdere twee delen. Het gruizelige is eruit verdwenen en de vloeiende beschrijvingen van de omgeving en de pompeuze, vormelijke manier van spreken van de personages doen meer en meer denken aan de sfeer die ook al heerste in de Tschai-cyclus. Zoals gebruikelijk is Vance weer op zijn best bij het beschrijven van barokke gebruiken, stoffen en spijzen. Het verschil met Tschai is dat deze roman niet alleen op exotische planeten speelt, maar ook op de toekomstige Aarde, in wat volgens mij Vlaanderen of Nederland moet zijn, al is dat niet zo makkelijk te herkennen. Gersen is bekend in de streek, omdat hij negen jaar van zijn leven in Amsterdam gewoond heeft.

Zoals gebruikelijk vormt ook deze keer de identificatie van de misdadiger het overgrote deel van de queeste. Kirth Gersen is op Alphanor met Alusz Iphigenia Eperje-Tokay, die hij in het vorige deel gered had. Hun relatie loopt op haar eind. Gersen is schatrijk geworden door zijn enorme fraude in het vorige deel. Ergens in het boek wordt achteloos onthuld dat zijn inkomen uit rente en dividenden één miljoen per dag is. Hij gebruikt zijn geld om de Duivelsprinsen te blijven achtervolgen.

Op de gifmengersplaneet Sarkovy hoort hij van een zekere Kakarsis Asm dat Falushe aan het begin van zijn misdadige carrière een scheepslading slavinnen verkocht had, van wie Gersen er één weet te achterhalen. Zij vertelt hem dat Viole Falushe geboren was als de aardling Vogel Filschner, een onaantrekkelijke en impopulaire puber die verliefd raakte op Jheral Tinzy, een ware tease die niets van hem heel liet, met catastrofale gevolgen.

Jack Vance
Hij ontmoet de krankzinnige (en niet erg goede: we krijgen voorbeelden te zien!) dichter Navarth, die Filschner als jongen gekend heeft en die door Gersen min of meer gedwongen wordt om samen te werken in diens speurtocht naar de Duivelsprins.
Navarth is bovendien de voogd over een meisje, afwisselend Drusilla Wayles of Zan Zu van Eridu geheten, dat sprekend lijkt op de jonge Jheral Tinzy. Ze blijkt later één van de klonen van Jheral te zijn, die Falushe met perverse bedoelingen in het leven heeft geroepen.
Met hulp van Navarth weet Gersen een uitnodiging te verkrijgen voor een verblijf in Falushe’s zogenaamde Paleis van de Liefde waar Falushe zich anoniem onder de gasten mengt. Pas tegen het eind van de niet al te dikke roman weet Gersen Viole Falushe met een heel goedkoop trucje te ontmaskeren, waarna hij de boef zonder mankeren uit een vliegtuig gooit en in de oceaan dondert. Drie neer, twee te gaan.

Ik heb een paar grote problemen met dit boek. Ten eerste komt Falushe wat mij betreft in het geheel niet uit de verf als een meestermisdadiger, een prins van het kwaad. Hij blijft eerder een beetje een onzekere sukkel, als ik me zo mag uitdrukken.
Ten tweede begrijp ik niets van de dichter Navarth die zoveel verschillende vanceiaanse archetypen bevat, dat hij door een overdosis aan karakters, vrijwel karakterloos geworden is.
Ten slotte blijft het Paleis van de Liefde een zeer schetsmatig instituut. De reis erheen is boeiender beschreven dan het verblijf zelf. Zonder twijfel had Vance in 1966 te maken met een bekrompen maatschappij en heeft hij welbewust het achterste van zijn tong niet laten zien, maar het bloedarmoedige vakantieoord dat het nu geworden is, heeft noch de erotische geheimzinnigheid, noch de gehoopte dreigende verschrikking die de lezer toch redelijkerwijs mag verlangen. Dat alles maakt dat je aan het eind van het boek een beetje de schouders ophaalt. Ik vraag me af of Vance dat zelf niet ook een beetje heeft gehad, en dat het daarom twaalf jaar zou duren voordat hij aan deel vier zou beginnen.

dinsdag 15 januari 2019

Robert Heinlein - Zwerftocht tussen de sterren (MSF 59)


Het in 1957 bij Scribner uitgegeven en in 1973 in het Nederlands met de nogal lamlendige titel Zwerftocht tussen de sterren bij Meulenhoff verschenen Citizen of the Galaxy is een beetje vreemd boek geworden. Daar zullen we later op ingaan. De vertaling door Mieke Groot, deze keer weer eens onder de naam Walter B. Relsky, begint best redelijk, maar wordt allengs minder. De roman wordt beschouwd als een der jeugdwerken van Heinlein, hoewel een voldragen klassieker als Stranger in a Strange Land al vier jaar later verscheen. Toch is er wel iets voor die betiteling te zeggen.

Het verhaal leest een beetje als een voorloper van The Empire Strikes Back, het eerste Star Wars deel: een mengeling van Dickens en sciencefiction. Thorby is een slavenjongen die in Jubbulpore, de hoofdstad van de planeet Jubbul, voor een paar stuivers door de oude, manke bedelaar Baslim wordt gekocht en opgevoed. De bedelaar blijkt een belangrijk man te zijn geweest en Thorby krijgt van hem opdracht om na Baslims dood de planeet te ontvluchten. Hij monstert aan bij het sterrenschip Sisu, waar hij in de familie wordt opgenomen. Hij maakt zich nuttig als boordschutter, maar moet verder, wordt overgedragen aan een kruiser van de Terraanse Hegemonie en belandt daardoor uiteindelijk op de Aarde, waar hij ontdekt Thor Bradley Rudbek te zijn, als kind ontvoerd door slavenhalers die meteen zijn ouders ombrachten. Na juridische gevechten om de beschikking over zijn geld en macht besluit hij een einde te gaan maken aan de slavenhandel die, zo ontdekt hij, voor een flink deel gefinancierd werd door zijn eigen Rudbek maatschappij.   

De eerste tachtig van de bijna driehonderd pagina’s leest als een traditioneel tovenaars en bedelaarsboek à la Jack Vance, maar dan zonder diens kleurrijke raffinement. Het was haast alsof ik een roman voor Young Adults zat te lezen! Pas daarna, als onze protagonist eenmaal van de planeet af is en in een (Finstalige) ruimtegemeenschap opgenomen is, begint de stijl van Heinlein nu en dan op de voorgrond te treden, hoewel Vance nooit helemaal verdwijnen zal.
Het verhaal is strikt lineair en tamelijk mat: de spanningsboog is permanent een beetje slap gespannen. Er zijn geen grote conflicten, er zijn geen grote gevaren, en hoewel er nogal wat sterke vrouwen in het verhaal voorkomen, is er geen spoortje van love-interest (Thorby is volslagen geslachtloos). De plotontwikkeling is voorspelbaar en braaf.

Robert A. Heinlein
Toch is er iets heel vreemds aan de hand met deze roman. Het laatste deel, de beschrijving van Thorby’s juridische strijd, is zodanig snel en afgeraffeld beschreven dat het meer aan een synopsis van een roman doet denken dan aan een echte roman. Die laatste dertig pagina’s zouden er minstens honderddertig hebben moeten zijn om iets van dat afgeraffelde gevoel kwijt te raken. Tegelijkertijd is het goed te verdedigen dat een knus, buikig verhaal als het onderhavige niet gebaat is met nog eens zoveel pagina’s. Een soort dilemma dus.

Hoe dan ook is het einde, zoals het nu gepubliceerd is, ongehoord onbevredigend. Veel critici op GoodRead vertellen dan ook hoe ze van een aanvankelijke drie sterren (op een schaal van vijf) uiteindelijk zakten naar toch maar slechts twee. Ik ben het daar volledig mee eens. Wat is dat voor vreemd aankoopbeleid geweest van Meulenhoff? Twee toppers (Pad van roem en De maan in opstand) tegenover twee derderangs boekjes (Verdwaald tussen sterren en nu dan dus Zwerftocht tussen de sterren). Had het strikt met beschikbaarheid te maken? Feit is dat Bruna zich in die periode met de betere werken van Heinlein uit de voeten wist te maken.