Jack Vance’s pentalogie De Duivelsprinsen beschrijft een serie
afrekeningen met vijf kwaadaardige misdadigers. Wat de vijf met elkaar gemeen
hebben is het feit dat ze lang geleden de familie van de hoofdpersoon, Kirth
Gersen hebben gedood of als slaven hebben afgevoerd en zijn huis verwoest
hebben. In klassieke Samurai-filmstijl zoekt hij ze een voor een op en doodt
ze. Na in het eerste deel afgerekend te hebben met Attel Malagate, bijgenaamd de
Plaag, is nu Kokor Hekkus, oftewel de Moordmachine aan de beurt. Net als de
andere vier leeft ook deze Duivelsprins in vermomming, soms ver weg, dan weer in
de directe nabijheid van Gersen. Was Billy Windle de bandiet? Seuman Otwal?
Via een reeks van slimmigheden weet Gersen
er uiteindelijk achter te komen onder welke vermomming Kokor Hekkus opereert,
waarna hij hem kan confronteren en elimineren. Tegen het einde wordt duidelijk
dat hij iemand is met wie we eerder al kennis gemaakt hadden, namelijk een
zekere Sion Trumble. En daarin steekt meteen een plotwending die gewoon niet deugt
en die daarom bij mij ongemeen veel jeuk veroorzaakt. Want al het handelen van
Kokor Hekkus in dit boek draait uiteindelijk om het vinden van genoeg fondsen
(tien miljard) om de schone dame Alusz Iphigeneia Eperje-Tokay vrij te kopen en
in bezit te nemen. Gersen is hem daarbij echter te slim af en gaat er met haar
vandoor. Maar ondertussen was Alusz Iphigeneia al zo goed als verloofd met genoemde
Sion Trumble, een prins van het mythische Thamber,
haar geboorteplaneet. Pas helemaal aan het eind van het boek blijken Sion Trumble
en Kokor Hekkus één en dezelfde persoon te zijn geweest. Waarom dus al die
moeite gedaan om haar te krijgen, als hij haar in feite al had? Hoe ik het ook
schuif, ik kan dit niet kloppend krijgen. Dit is een ware fopspeen.
Jack Vance |
Ondertussen hebben we verder gelukkig wel
weer heel veel vintage Vance. De planeet Thamber doet wel wat denken aan
Tschai, en Vance’s barokke pen vult de bladzijden weer met een veelheid aan
kleuren, vormen, geuren, gewoonten, altijd in laatmiddeleeuwse tinten
geschilderd. De acties worden altijd ondergeschikt gemaakt aan de interacties
en Vance is een begenadigd beschrijver van sociale gewoontes en conventies,
liefst van de enigszins wetteloze zelfkant van de kosmos. Kirth Gersen lijkt
qua karakter wel een beetje op Adam Reith, de held van Vance’s Tschai tetralogie. Beiden zijn het rauwe
mannen met een goede inborst, voorzien van een trots die op het arrogante af is.
Beiden gaan ze met een behoedzame maar zelfverzekerde autoriteit om met hun gelijken
en ondergeschikten, waardoor ze heel veel voor elkaar krijgen. Aan de andere
kant begrijpen ze allebei niet of nauwelijks iets van vrouwen en kinderen.
Wat me telkens weer verbaast bij de
Meulenhoff-reeks is de eigenaardige voorkeur van alle vertalers voor die
bloedarmoedige, plechtige, ambtelijke polygoonwoordjes zoals “uiterst” (vertaler
Warner Flamen gebruikt het 6x in dit boekje), “uitermate” (5x) en “hoogst”. Was
dat eind zestiger, begin zeventiger jaren in de mode? Verder liep de vertaling
wel redelijk, hoewel we toch nog een paar fraaie stijlbloempjes konden plukken.
We gaan nu in de reeks eerst de laatste
twee deeltjes van Tschai afwerken en verwachten pas in deel 60 het derde boek
van de Duivelsprinsen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten