zondag 8 oktober 2017

Jack Vance – De moordmachine (MS 32)

Jack Vance’s pentalogie De Duivelsprinsen beschrijft een serie afrekeningen met vijf kwaadaardige misdadigers. Wat de vijf met elkaar gemeen hebben is het feit dat ze lang geleden de familie van de hoofdpersoon, Kirth Gersen hebben gedood of als slaven hebben afgevoerd en zijn huis verwoest hebben. In klassieke Samurai-filmstijl zoekt hij ze een voor een op en doodt ze. Na in het eerste deel afgerekend te hebben met Attel Malagate, bijgenaamd de Plaag, is nu Kokor Hekkus, oftewel de Moordmachine aan de beurt. Net als de andere vier leeft ook deze Duivelsprins in vermomming, soms ver weg, dan weer in de directe nabijheid van Gersen. Was Billy Windle de bandiet? Seuman Otwal?

Via een reeks van slimmigheden weet Gersen er uiteindelijk achter te komen onder welke vermomming Kokor Hekkus opereert, waarna hij hem kan confronteren en elimineren. Tegen het einde wordt duidelijk dat hij iemand is met wie we eerder al kennis gemaakt hadden, namelijk een zekere Sion Trumble. En daarin steekt meteen een plotwending die gewoon niet deugt en die daarom bij mij ongemeen veel jeuk veroorzaakt. Want al het handelen van Kokor Hekkus in dit boek draait uiteindelijk om het vinden van genoeg fondsen (tien miljard) om de schone dame Alusz Iphigeneia Eperje-Tokay vrij te kopen en in bezit te nemen. Gersen is hem daarbij echter te slim af en gaat er met haar vandoor. Maar ondertussen was Alusz Iphigeneia al zo goed als verloofd met genoemde Sion Trumble, een prins van het mythische Thamber, haar geboorteplaneet. Pas helemaal aan het eind van het boek blijken Sion Trumble en Kokor Hekkus één en dezelfde persoon te zijn geweest. Waarom dus al die moeite gedaan om haar te krijgen, als hij haar in feite al had? Hoe ik het ook schuif, ik kan dit niet kloppend krijgen. Dit is een ware fopspeen.

Jack Vance
Ondertussen hebben we verder gelukkig wel weer heel veel vintage Vance. De planeet Thamber doet wel wat denken aan Tschai, en Vance’s barokke pen vult de bladzijden weer met een veelheid aan kleuren, vormen, geuren, gewoonten, altijd in laatmiddeleeuwse tinten geschilderd. De acties worden altijd ondergeschikt gemaakt aan de interacties en Vance is een begenadigd beschrijver van sociale gewoontes en conventies, liefst van de enigszins wetteloze zelfkant van de kosmos. Kirth Gersen lijkt qua karakter wel een beetje op Adam Reith, de held van Vance’s Tschai tetralogie. Beiden zijn het rauwe mannen met een goede inborst, voorzien van een trots die op het arrogante af is. Beiden gaan ze met een behoedzame maar zelfverzekerde autoriteit om met hun gelijken en ondergeschikten, waardoor ze heel veel voor elkaar krijgen. Aan de andere kant begrijpen ze allebei niet of nauwelijks iets van vrouwen en kinderen.

Wat me telkens weer verbaast bij de Meulenhoff-reeks is de eigenaardige voorkeur van alle vertalers voor die bloedarmoedige, plechtige, ambtelijke polygoonwoordjes zoals “uiterst” (vertaler Warner Flamen gebruikt het 6x in dit boekje), “uitermate” (5x) en “hoogst”. Was dat eind zestiger, begin zeventiger jaren in de mode? Verder liep de vertaling wel redelijk, hoewel we toch nog een paar fraaie stijlbloempjes konden plukken.

We gaan nu in de reeks eerst de laatste twee deeltjes van Tschai afwerken en verwachten pas in deel 60 het derde boek van de Duivelsprinsen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten