maandag 20 mei 2019

Keith Laumer – Dinochroom (MSF 63)



Het eerste niet witte deeltje in de reeks is een bundel van negen verhalen en novellen van Keith Laumer (1925-1993), één van de aartsvaders van de tussenperiode sciencefiction, van 1955 tot 1970. Hij schreef veel komische satirische romans over Jame Retief van de Corps Diplomatique Terrestrienne (CDT). Maar daarnaast was hij ook altijd gefascineerd door het thema van de eenling, gezegend of vervloekt met superkrachten die tegen alle kansen in zijn doel bereikt. In bepaald opzicht zou je Laumer daarmee als een voorloper van de cyberpunk kunnen opvatten.
Van deze laatste categorie treffen we een aantal voorbeelden aan in deze heel behoorlijk door Warner Flamen en Ivain Rodriguez de León vertaalde bundel.

Hybride (Hybrid. Magazine of F & SF, 1961)
Een lid van een expeditie komt in contact met een denkende boom, die zich voortplant via dierlijke dragers. De nogal onaangepaste man wordt van het zaad van de boom voorzien en wordt een superman met een levensverwachting van meer dan duizend jaar. Een aardig verhaal, mijns inziens ontsierd door het agressieve en onbeschaafde taalgebruik van een aantal van de hoofdpersonen. Laumer houdt van die rauwheid, hij schrijft wel vaker zo.

Eindigen als held (End as a Hero. Galaxy Magazine, 1963)
Een leuk verhaal over een eenling die in telepathisch contact staat met de vijand, maar die vijand ten slotte te slim af is. De stijl doet een beetje denken aan Fredric Brown, een heel klein beetje zelfs aan Eric Frank Russell.

De wanden (The Walls. Amazing Stories, 1963)
Een nogal clichématig dystopisch verhaal rond televisie en hersencontrole. Ik vond het een niemendalletje en de manier waarop de man met zijn vrouw omgaat zou tegenwoordig niet meer kunnen.

Dinochroom (Dinochrome. Verschenen als: Combat Unit. Magazine of F&SF, 1960)
Ware cyberpunk. Een cyborg vechtmachine beschrijft in de ik-vorm tot de millimeter precies hoe hij aan de vijand ontsnapt. Ik vind dergelijke verhalen een beetje saai.

Plaatsingstest (Placement Test. Amazing Stories, 1964)
Een aardig verhaal, weer over een eenling in gevecht met het systeem. Een half-onverwachte twist op het eind maakt het verhaal eerlijk gezegd wat zwakker voor mij: ik had liever gezien dat Mart, de hoofdpersoon, geheel zou triomferen.

Drempel (Doorstep. Galaxy Magazine, 1960)
Een kort en nogal haastig geschreven niemendalletje vol clichés en platitudes. Het sloteffect die niet werkelijk als een verrassing komt verandert niets aan mijn negatieve oordeel.

Keith Laumer
De donderslag die nog lang nagalmde (The Long Remembered Thunder. Worlds of Tomorrow, 1963)
Dit verhaal begint als een standaard “portaal”-verhaal: een tijdruimtepoortje naar een andere (vijandige) dimensie, verdedigd door de zonderling van het dorp, Bram. Ikzelf heb ook dergelijke verhalen geschreven: ze zijn niet moeilijk. Maar dit verhaal heeft een bizarre twist aan het eind. De hoofdpersoon die Bram helpt reist ten gevolge van zijn daden zestig jaar terug in de tijd en gaat in 1901 vrolijk verder met zijn leven.
De vertaler heeft het drie keer over “handvaten”, niet echt fout, maar “handvatten” heeft toch echt de voorkeur…

Cocon (Cocoon. Magazine of F & SF, 1962)
Ook dit verhaaltje, over mensen die door de machines die voeden en denken zodanig gepamperd worden dat ze zonder techniek niet meer zelfstandig kunnen leven, stelt me een beetje teleur. De thematiek ligt er zo duimendik bovenop, dat het het niveau van een goed schoolkrantverhaal niet overstijgt.

Een tochtje naar de stad (A Trip to the City. Verschenen als: It Could Be Anything. Amazing Stories, 1962)
Het laatste verhaal in de bundel en een van de langste. Pure pulp, met monsters en bommen en plotontwikkelingen die niet kloppen. Het boek zou sterker geweest zijn zonder dit verhaal. Jammer.