Ik ben een fan van de korte verhalen van
Fritz Leiber (1910-1992). Vreemde, tintelende pareltjes met soms verrassend
diepe wendingen. Zijn fantasy-boeken heb ik nog nooit gelezen (dat gaat vanzelf
komen als ik dit project voortzet!) en zijn magnum opus, De Zwerver, goed voor
de Hugo Award van 1965, las ik toen ik heel jong was en nog open stond voor van
alles. Ik kan me herinneren dat ik het wel een oké boek vond. Ik sta daar nu
anders tegenover.
Ik heb tot nu toe vaak geklaagd dat de
boekjes die Meulenhoff ons aanbood, te dun waren: onvolledig uitgewerkte
voorstudies of oppervlakkige niemendalletjes. Deze keer moet ik het
tegenovergestelde zeggen: deze roman uit 1964 is veel te lang geworden. Mede (maar
niet alleen!) daardoor heeft hij de tand des tijds niet erg weten te doorstaan.
De vertaling van David Marcuse is tamelijk onder de maat. Houterig, lelijk
Nederlands, gelardeerd met vrijwel iedere denkbare stijlfout maakt het dikke
boek er niet leesbaarder op.
Het boek is opgesteld als een rampenboek,
dat wil zeggen: meerdere plotlijnen worden chronologisch en parallel uitgerold.
Een groep vliegende schotel-enthousiasten, een astronaut op de maan, een
stelletje hippies, een miljonair met zijn zwarte staf, etc. Elk van deze
groepen ondergaat de rampen op hun eigen manier en soms komen verhaallijnen
samen - soms ook niet.
Het begin gaat nog wel. Plotseling
verschijnt er in de buurt van de maan een nieuwe planeet. Het blijkt een ruimteschip
van een superintelligent ras te zijn ter grootte van de aarde. Dit schip begint
de maan te consumeren, als brand- en grondstof naar later blijkt. Door de aanwezigheid
van dit enorme hemellichaam worden de getijden op aarde verstoord en
overstromingen, tsunami’s, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen zijn het
gevolg. De halve wereldbevolking gaat op de vlucht. We volgen met name de
schotelaars die in konvooi voor hun leven moeten vechten en uiteindelijk een
basis weten te bereiken. Ondertussen neukt iedereen met iedereen.
De aard van het supervolk blijft in het
begin ondoorgrondelijk en dat is goed want abstract en dreigend. Zijn
onverschilligheid ten aanzien van de aarde en haar bewoners wordt uitstekend gesuggereerd.
Totdat we halverwege het eerste contact meemaken. Daarna wordt het een draak
van een boek, helaas.
Fritz Leiber |
Het superras blijkt te bestaan uit
katachtigen, die met de mensen beginnen te discussiëren en het hele
angstaanjagende effect van het eerste deel wordt teniet gedaan en wel met
rente. Want de katachtigen blijken een soort psychologie te hebben die me nog
het meest deed denken aan het kleinsteedse gekibbel van een tv-serie als Peyton
Place. Het zogenaamd superieure ras blijkt ruzieachtig, wrokkig,
kleinzielig, banaal, foutief psychologiserend, gefrustreerd en een beetje sadistisch
te zijn. Iedere geloofwaardigheid verdwijnt, uit de wezens en daardoor tegelijk
uit het boek. De paar gevangen mensen moeten een heel spervuur van
verdedigingen aanhoren, dat de wezens het allemaal niet zo erg bedoeld hadden,
dat ze juist geprobeerd hadden om hier en daar wat groepen mensen of steden te
redden, dat ze zo dadelijk weer zullen verdwijnen en dat de aarde dan weer verder
kan. Dat een aarde zonder maan waarschijnlijk een soort tweede Venus zal worden, met onleefbare temperaturen en luchtdruk, heb ik nergens langs zien
komen. Een ander wetenschappelijk puntje bleef gedurende de lezing ook aan me
knagen: de Zwerver is weliswaar even groot als de aarde, maar het blijkt dat
hij helemaal hol is, met vijftigduizend “schillen” of niveaus waar een hele
menagerie aan intergalactische wezens woont. Een dergelijk lichaam kan, hoewel
zeer massief, nooit even zwaar zijn als de aarde en kan dus nooit die
dramatische veranderingen in de getijden veroorzaken.
Het eerste deel van de roman belooft veel,
het tweede deel bederft alles.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten