dinsdag 31 oktober 2017

Robert A. Heinlein – Het pad van roem (MSF 35)

Robert Anson Heinlein was een controversiële schrijver. Hij was uitbundig rechts en libertarisch in een fundamenteel linkse subcultuur: die van de hippies en de sciencefiction. Veel van zijn boeken waren het middelpunt van debat en dat was dan ook de reden, zo verklaarde de redactie van de Meulenhoffreeks, dat het zo lang geduurd had voordat er, na Meulenhoff deeltje 1, een volgend werk van hem in het fonds opgenomen werd.

Met Het pad van roem uit 1964 kon men evenwel zich geen buil vallen: het is een vrolijke avonturen-fantasy geworden, geschreven in een laconieke hard-boiled stijl waar Mickey Spillane nooit ver weg is. Terloops worden nog wel een paar politiek incorrecte meningen gespuid, maar de schrijver heeft zich bepaald ingehouden, zoveel is wel duidelijk. Het boek is redelijk vertaald door Frits Lancel: niet goed, niet slecht.

Terwijl E. C. "Scar" Gordon , zojuist ontslagen uit een oorlog in Zuidoost-Azië, in de zon van het naturisteneiland Île de Levant aan de Franse Riviera lekker ontspannen zijn verdere toekomst ligt te plannen, wordt hij als held ingehuurd door een beeldschone vrouw genaamd Ster, die met haar kale valet Rufo op een queeste is.

Er dreigen draken en gevaren, mathematische wezens en zwaardvechters in een hallucinerende wereld. Met als ultieme prijs: rijkdom en glorie! Alles draait om een voorwerp dat van een verre plaats teruggehaald moet worden: het Ei van de Phoenix. Later blijkt dat ei een immens archief te zijn dat Ster nodig heeft om haar functie als Keizerin van 20 Universa uit te kunnen oefenen. Er wordt gevochten met een onmogelijke wiskundige entiteit, met minotaurussen, draken en ten slotte met een onmenselijk sterke zwaardvechter die het ei bewaakt.

Robert A. Heinlein
Het is qua opbouw een beetje vreemd boek geworden. Net als het laatste deel van Lord of the Rings bevat het na de climax, ongeveer op tweederde, een zeer uitgebreide coda, waarin verteld wordt hoe onze held vervolgens niet om weet te gaan met zijn nieuwe status als keizerlijke gigolo en uiteindelijk samen met Rufo uit verveling een heldenbureau begint. Deze coda wordt door Heinlein voornamelijk gebruikt om toch nog een hele hoop sociale en psychologische ideeën te spuien. Het bloed kruipt. We accepteren veel van hem, omdat hij wel een heel goede schrijver was. Zonder twijfel zijn er mensen die zich wild zullen ergeren aan het blatante en ogenschijnlijk oppervlakkige seksisme in het boek, maar ik vermoed dat zelfs toen hij dit boek schreef Heinlein zijn tong al ferm in zijn wang gedrukt had. Alles aan dit boek is uiteindelijk een parodie, niets is serieus, alles ironie: hij neemt zijn tijd en land in de maling.

Het enige onderwerp waar hij misschien serieus over is, lijkt me de problematiek van de menselijke relatie te zijn. Ster is niet wie ze is, Rufo ook niet, en Omar (zoals Gordon herdoopt is) kan niet anders als reageren volgens zijn, goedburgerlijke, door-en-door Amerikaanse moraal. Dat levert hilarische momenten op die bij nader inzien toch wel iets onthullen over Heinleins vrijgevochten kijk op de maatschappij.

Een van de toptitels in het fonds tot nu toe.

donderdag 26 oktober 2017

R. A. Lafferty – De avonturen van Kapitein Roodstorm (MSF 34)

Raphael Aloysius Lafferty (7 november 1914, Neola, Iowa) kwam uit een streng rooms katholieke familie. Hij was niet gelukkig met het feit dat zijn voornamen gebaseerd waren op twee heiligen. Hij bleef zijn hele leven ongetrouwd en woonde bij zijn zuster in huis. Hij had geen rijbewijs. Reizen deed hij alleen in zijn enorme bibliotheek. Pas op latere leeftijd begon deze elektrotechnische ingenieur verhalen te schrijven. In 1984 dwong Alzheimer hem te stoppen met schrijven. Hij stierf pas in 2002. Neil Gaiman schreef in de Washington Post in een in memoriam: He was a genius, an oddball, a madman. His stories (his short stories were, in the main, more powerful than his novels) are without precedent: If he can be compared to anyone it might be to a more whimsical Flann O'Brien, but comparisons are pointless en verder: Lafferty never fit as an sf writer, as a fabulist or as a horror writer, although his work was sold as such and he won the Hugo Award and the World Fantasy Award. He was a genre in himself.

Deze schrijver moest het hebben van humor, satire en een wilde, laterale fantasie. De avonturen van Kapitein Roodstorm doet bij vlagen denken aan een bizar mengsel van François Rabelais, Marten Toonder, Paul van Herck en Douglas Adams. Het boek blijkt al snel een oneerbiedige, burleske herschrijving van de Odyssee te zijn. De delen van dit klassieke meesterwerk die in kolderieke bewerkingen in het boek voorkomen zijn achtereenvolgens:

1. De Lotuseters
2. De Laistrygonen  
3. Een combinatie van Helios, en Scylla en Charybdis
4. De Sirenen
5. Polyphemos
6. Circe
7. Hades
8. Penelope en de vrijers

R. A. Lafferty
Vaak is het ergerlijk als sciencefiction een zekere innerlijke logica ontbeert. Soms, als in onderhavig geval, is het laconiek negeren van die logica doel op zich. Lafferty vindt  het niet zo belangrijk dat alles klopt. In een van de verhalen bijvoorbeeld wordt een bemanningslid opgegeten. Doodleuk is hij bij een volgend verhaal weer aanwezig met een mededeling in de trant van: Hij was veel te slim om zich op te laten eten. Hoe hij het geflikt heeft om te ontsnappen is een heel verhaal, waar we nu geen tijd voor hebben. Zoiets kan voor de die hard nogal ergerlijk zijn, maar ik houd er wel van, zolang er ook geen pretentie van innerlijke logica is. Dan wordt het absurdistisch en geraak je dichter in de buurt van volstrekt krankzinnige schrijvers als de fransman Alfred Jarry.

De hier en daar wat slordige vertaling van Walter P. Relsky (en dat is weer de befaamde Mieke Groot!) heeft wel zijn geestige momenten. De namen van de bemanningsleden zijn in de vertaling grappiger dan in het origineel. Crabgrass wordt Vogelpootgras, Fairfeather wordt Vraaiveêr en Captain Puckett wordt vertaald naar Kapitein Kabouter.

Leuk boek. Aanrader.

zondag 22 oktober 2017

Cordwainer Smith - Heren en knechten (MSF 33)


De Oost-Aziëdeskundige en psycholoog Paul Myron Anthony Linebarger (1913-1966) wilde zijn wetenschappelijke werk en zijn sciencefiction strikt van elkaar gescheiden houden. Daarom koos hij een pseudoniem. Soms kun je iemands karakter aardig reconstrueren vanuit zo’n pseudoniem: in dit geval bestaat hij uit twee klassieke, geschoolde handvaardige beroepen. Een cordwainer (in het Oud-Nederlands: cordewanier) is een schoenmaker die werkt met cordovan leer. In Nederland hebben we de zeldzame achternaam Corduwener. Een smith is vanzelfsprekend een smid. Hier is iemand die staat voor tradities, eerlijk handwerk, afwezigheid van pretenties.

De sciencefiction die hij schreef was allesbehalve traditioneel. Hij schept een volstrekt unieke toekomstgeschiedenis die nogal haaks staat op het rechtlijnige denken van de meeste sciencefictionschrijvers.  Dit redelijk door Max Schreuder vertaalde boek (één keer een “de-mensen-die-is”-fout) bestaat uit vijf verhalen, sommige behoorlijk lang. Het doet daardoor denken aan het boek Vreemde Verwanten van Philip Jose Farmer. De thematiek is echter geheel anders.

Het eerste verhaal, Moeder Hitties Kleine Kitties (1961), gaat over een beroepsdief die de rijkdom van een planeet probeert te stelen maar daarbij op een zeer bizarre manier om het leven komt: elektrisch versterkte telepathische gedachten van speciaal daartoe gekweekte krankzinnige nertsjes. Wilde fantasie, ik houd daar in principe wel van.

Het tweede verhaal blijkt de ruggengraat van het hele boek te zijn. De dode dame in de Onderstad (1964) telt 110 pagina’s. Het beschrijft als een quasi wetenschappelijke historische studie de revolutie van de ondermensen van een aantal eeuwen terug. Dieren, voorzien van menselijke trekken, worden door twee roosterfouten in de maatschappij, de heks Elaine en het hondenmeisje D’joan, samen met een reeds lang overleden wijze vrouw wier persoon in een computer is opgeslagen, opgewekt tot een revolutie om hun rechten als mens te verwerven. De revolutionaire actie zelve mislukt, in zoverre dat bijna iedereen ter dood wordt gebracht, maar slaagt omdat er nadien inderdaad een kentering zou komen in de verhouding tussen heren en knechten. Ik vond het een lastig verhaal omdat ik ten eerste niet zo van de fantasy-achtige sfeer ervan hield, maar bovendien was deze fantasie ook nog eens messianistisch en new-age.

Veertig bladzijden duurt het derde verhaal De dronken boot (1963), ook weer een verhaal dat zogenaamd naderhand verteld is, en waarin gerefereerd wordt aan voetnoten van historici en dergelijke. Dit verhaal vertelt hoe Rambo, daartoe gedwongen door een Heer, leert om op eigen gelegenheid, zonder ruimteschip dus, door de intergalactische ruimte te reizen en iedere plaats in het universum in een fractie van een seconde te bereiken. Het verhaal had niet veel kop of staart, maar ik neem aan dat het essentieel was om de toekomstgeschiedenis van Cordwainer Smith verder op te bouwen.

Cordwainer Smith
De ballade van C'Mell (1961) kun je opvatten als een soort samenvattende voortzetting van het lange tweede verhaal. Deze keer is het niet het hondmeisje D’joan, maar de katgeisha C’mell wier menselijkheid wordt getest door een rechtbank. Maar één van de Heren is op haar hand en hij weet haar waardevolle gegevens te verschaffen die bijdragen aan de uiteindelijke emancipatie van de ondermensen. Al deze verhalen gaan uiteindelijk over de relatie tussen (bio-)wetenschap en ethiek.

Het boek eindigt met Een planet genaamd Shayol (1961), een tamelijk gruwelijk verhaal over een planeet waar de zwaarste misdadigers naartoe gestuurd worden om de rest van hun leven in pijn te slijten. Maar de straf is heel dubbelzinnig. Op de planet woont een levensvorm, de dromozoa, die met de allerbest denkbare bedoelingen levend materiaal voozien van extra organen, ledematen of andere verbouwingen, waar de mensheid als geheel alleen maar profijt van kan hebben, maar welk proces wel een voortdurende, danteske marteling oplevert voor de veroordeelden. Uiteindelijk wordt de strafplaneet opgeheven, wanneer blijkt dat de machthebber ook onschuldige kinderen naar deze strafkolonie heeft gestuurd.

De toekomstgeschiedenis in dit boek is geen plezierige en Cordwainer Smith’s schrijfstijl is zeer ongebruikelijk en vreemd. Ik moet bekennen dat het met een zekere zucht van opluchting was dat ik dit boek afsloot.

zondag 8 oktober 2017

Jack Vance – De moordmachine (MS 32)

Jack Vance’s pentalogie De Duivelsprinsen beschrijft een serie afrekeningen met vijf kwaadaardige misdadigers. Wat de vijf met elkaar gemeen hebben is het feit dat ze lang geleden de familie van de hoofdpersoon, Kirth Gersen hebben gedood of als slaven hebben afgevoerd en zijn huis verwoest hebben. In klassieke Samurai-filmstijl zoekt hij ze een voor een op en doodt ze. Na in het eerste deel afgerekend te hebben met Attel Malagate, bijgenaamd de Plaag, is nu Kokor Hekkus, oftewel de Moordmachine aan de beurt. Net als de andere vier leeft ook deze Duivelsprins in vermomming, soms ver weg, dan weer in de directe nabijheid van Gersen. Was Billy Windle de bandiet? Seuman Otwal?

Via een reeks van slimmigheden weet Gersen er uiteindelijk achter te komen onder welke vermomming Kokor Hekkus opereert, waarna hij hem kan confronteren en elimineren. Tegen het einde wordt duidelijk dat hij iemand is met wie we eerder al kennis gemaakt hadden, namelijk een zekere Sion Trumble. En daarin steekt meteen een plotwending die gewoon niet deugt en die daarom bij mij ongemeen veel jeuk veroorzaakt. Want al het handelen van Kokor Hekkus in dit boek draait uiteindelijk om het vinden van genoeg fondsen (tien miljard) om de schone dame Alusz Iphigeneia Eperje-Tokay vrij te kopen en in bezit te nemen. Gersen is hem daarbij echter te slim af en gaat er met haar vandoor. Maar ondertussen was Alusz Iphigeneia al zo goed als verloofd met genoemde Sion Trumble, een prins van het mythische Thamber, haar geboorteplaneet. Pas helemaal aan het eind van het boek blijken Sion Trumble en Kokor Hekkus één en dezelfde persoon te zijn geweest. Waarom dus al die moeite gedaan om haar te krijgen, als hij haar in feite al had? Hoe ik het ook schuif, ik kan dit niet kloppend krijgen. Dit is een ware fopspeen.

Jack Vance
Ondertussen hebben we verder gelukkig wel weer heel veel vintage Vance. De planeet Thamber doet wel wat denken aan Tschai, en Vance’s barokke pen vult de bladzijden weer met een veelheid aan kleuren, vormen, geuren, gewoonten, altijd in laatmiddeleeuwse tinten geschilderd. De acties worden altijd ondergeschikt gemaakt aan de interacties en Vance is een begenadigd beschrijver van sociale gewoontes en conventies, liefst van de enigszins wetteloze zelfkant van de kosmos. Kirth Gersen lijkt qua karakter wel een beetje op Adam Reith, de held van Vance’s Tschai tetralogie. Beiden zijn het rauwe mannen met een goede inborst, voorzien van een trots die op het arrogante af is. Beiden gaan ze met een behoedzame maar zelfverzekerde autoriteit om met hun gelijken en ondergeschikten, waardoor ze heel veel voor elkaar krijgen. Aan de andere kant begrijpen ze allebei niet of nauwelijks iets van vrouwen en kinderen.

Wat me telkens weer verbaast bij de Meulenhoff-reeks is de eigenaardige voorkeur van alle vertalers voor die bloedarmoedige, plechtige, ambtelijke polygoonwoordjes zoals “uiterst” (vertaler Warner Flamen gebruikt het 6x in dit boekje), “uitermate” (5x) en “hoogst”. Was dat eind zestiger, begin zeventiger jaren in de mode? Verder liep de vertaling wel redelijk, hoewel we toch nog een paar fraaie stijlbloempjes konden plukken.

We gaan nu in de reeks eerst de laatste twee deeltjes van Tschai afwerken en verwachten pas in deel 60 het derde boek van de Duivelsprinsen.