donderdag 14 februari 2019

De geschiedenis van de toekomst - Meulenhoffs Witte Reeks




Iedereen die een klassiek sciencefictionboek ter hand neemt, krijgt te maken met een verouderd boek. Niets is zo gedateerd als de toekomst. Als je boeken uit de vijftiger of zestiger jaren leest, en dan vooral die in een voor ons reeds gepasseerde toekomst spelen, moet je onmiddellijk accepteren dat je in een parallelle toekomst terecht gekomen bent. In het Engels wordt daarvoor de term paleofuture gebruikt.

Wat wij in 2019 aan futuristische dingen hebben (internet, smartphones, noem maar op) bestond grotendeels niet in de toekomst van 1970. Ernest Hill (MSF 29) had het wel goed geschoten met zijn door advertenties geregeerde wereld. En Arthur C. Clark kan zich erop beroepen dat hij tot in detail het internet voorspeld heeft, maar zij waren een zeldzaamheid. 
Heinleins maanopstand (MSF 47) bijvoorbeeld kon alleen maar slagen bij voldoende beschikbaarheid van vaste telefonie en met “de” computer kon alleen maar fysiek gecommuniceerd worden op een centrale plek: daar waar het apparaat zelf stond opgesteld.

Een heel ander, meer socio-psychologisch voorbeeld: in het verhaal De Goden van Illinois (uit MSF 62) is een zekere Dan Temper lichtelijk getraumatiseerd geraakt nadat hij door een koortsaanval geheel kaal raakte en het mikpunt van spot werd. Nauwelijks zal Philip José Farmer hebben kunnen vermoeden dat zestig jaar later kaal voor mannen de norm zou worden.

In de toekomst van de vijftiger en zestiger jaren rookt iedereen nog, pijp of sigaretten. Die onbetrouwbare rakkers in de Sovjet-Unie zijn nog steeds bezig met allerlei belhamelstreken. Vrouwen, zo ze al voorkomen, zijn stereotiepe wezens, afhankelijk van de intellectueel superieure mannen. Zie bijvoorbeeld Poul Anderson’s Vlaag van verstand, MSF 3.

In een ander deeltje (ik ben even vergeten welk) sjouwt iemand met een peperdure machine gevuld met de wereldliteratuur. Dat zou allemaal nu passen op een chipje van vijf bij acht millimeter dat een paar tientjes kost bij de plaatselijke Etos!

In de geautomatiseerde toekomst van Kurt Vonnegut (De grote pianola, MSF 26) komen robot-restaurants voor, met onder andere een permanente stroom vriendelijke muziek die uit een bandrecorder komt. Weet u nog wat dat was, een bandrecorder? Zelfs toen dit boek in het Nederlands verscheen was de bandrecorder bepaald al een aflopende zaak. 
De automatisering zelf vindt bij Vonnegut trouwens plaats via reusachtige computers met eindeloze voorraden ponskaarten. Maar ook op heel ander gebied kan men zich verbazen over de snel verouderende toekomst: ook hier rookt iedereen weer als ketters en een top-footballspeler wordt getransfereerd voor maar liefst $48.000! In werkelijkheid wil op dit moment Real Madrid best 150 miljoen euro betalen voor een Frans knulletje van achttien!
Een match tussen Paul en de schaakcomputer Jan Schaak wordt door de mens gewonnen doordat het apparaat kortsluiting maakt en in rook opgaat. In de huidige werkelijkheid laat het sterkste schaakprogramma geen spaan heel van de menselijke wereldkampioen!

Heel veel sciencefictionschrijvers hebben een grimmige, zeer pessimistische kijk op de toekomst. Bijna iedere sciencefiction die in iets speelt dat herkenbaar is als de toekomst van onze wereld schets een repressieve, vaak in rituelen vastgeroeste maatschappij, meestal militaristisch of zelfs ronduit fascistisch. Deze dystopieën geven de M=SF-reeks een bepaalde smaak, en die smaak ligt ver weg van wat ik me herinnerde als Amsterdam-West essef: wilde, surrealistische fantasieën met vrolijke absurditeiten en provocerende gedachtespelletjes. Weinig daarvan. Dat stelde me een beetje teleur.

Met het 62e deel heb ik een punt bereikt dat ik van tevoren voor mezelf had aangemerkt als een soort waterscheiding, een beslismoment: moet ik hierna verdergaan, of kan ik concluderen dat het project afgerond is? Dit, het 62e deel was namelijk het laatste deel uit de M=SF-serie dat de klassieke vormgeving had: een wit omslag met een kleurig, ongekadreerd, veelal surrealistisch ontwerp van IWACC op de voorkant en een achterblad met de blurb in afgelijnde kolommen. Met andere woorden: de legendarische Witte Reeks. De hierop volgende deeltjes (en dat zijn er nog meer dan driehonderd!) zien er veel meer uit als de gewone paperbackreeksen, zoals die in diezelfde tijd uitgegeven werden door Gottmer, Luitingh of andere vergelijkbare uitgeverijen.

Wat vond ik er uiteindelijk van?
Dat is niet zo één twee drie uit te leggen: mijn gevoelens zijn namelijk nogal ambivalent. Voorop staat dat, hoe de serie verder ook ingevuld is, het fenomeen van M=SF zelf een klein monumentje is. De Witte Reeks heeft geschiedenis gemaakt en dat mag best opgemerkt worden. Geen geringe verdienste van wat toch in essentie een hobbyproject van twee schoolvrienden was, in een tijd dat alles nog kon. Met zijn vriend Ed Visser, die al enige literaire boeken bij Uitgeverij Meulenhoff had uitgebracht, benaderde Ruurd Groot begin 1967 Willem Bloemena, de toenmalige directeur van Meulenhoff met het voorstel om een sciencefictionreeks te gaan uitgeven. Gedragen door uit het Engels vertaald werk, zou de reeks ook als platform moeten gaan dienen voor oorspronkelijk Nederlandse boeken. Uiteindelijk is het in de beginjaren, wat die ambitie betreft, bij twee titels gebleven: een mal werkje van Grovis (Groot en Visser) en een melig boekje van de Vlaming Paul van Herck. Later zou er wel meer materiaal van Nederlandse oorsprong verschijnen.

Door het eigenzinnige karakter van de redactie, was de pool van vertalers erg beperkt (grotendeels waren dat Ruurd en Mieke Groot onder vele pseudoniemen), waar ik in mijn blog vaak genoeg over heb gemopperd. Maar die beperktheid van de redactiegroep had nog een ander gevolg, niet minder serieus: een beperkte (bijna bekrompen) kijk op de geschiedenis van de sciencefiction.
Na lezing van de eerste 62 deeltjes ben ik bepaald niet gelukkig met de keuzes die de redactie gemaakt heeft: terwijl precies rond dat jaar 1970, toen de reeks tot volle wasdom kwam, de sciencefiction een kantelmoment kende vanjewelste - zeg maar van klassiek naar modern, bleef de Meulenhoff-serie tamelijk risicoloos in het verleden leven. Het argument dat er (ongeveer zoals bij de min of meer gelijktijdig verschijnende Crime-de-la-Crime reeks van de Arbeiderspers) behoefte was aan een uitputtende inventarisering van de onmiskenbare klassiekers in het genre, werd door de keuze van de redactie nogal ontkracht. Was het een kwestie van rechten, was het slechts eigenwijsheid? Feit blijft dat grote stukken van de zogenaamde klassieke sciencefiction niet aan bod gekomen zijn. In plaats van bij voorbeeld Vreemdeling in een vreemd land, kregen we twee onbelangrijke hack-werkjes van Heinlein voorgeschoteld (en, toegegeven, ook wel twee meesterwerken). Sommige schrijvers waren zwaar oververtegenwoordigd (Jack Vance, J. G. Ballard), terwijl andere, zoals John Wyndham, Arthur C. Clarke of Frederic Brown volledig ontbraken. Veel deeltjes waren erg licht voor een serie klassieke boeken. Ook waren er verhoudingsgewijs veel vertegenwoordigers te vinden van wat ik maar voor het gemak reactionaire sciencefiction zou willen noemen: rechtse sciencefiction, vaak zoals al eerder opgemerkt dystopisch van karakter. Vrouwen deden er niet zoveel toe, de toekomst was een wereld van sigaretten rokende blanke mannen. Het voelt voor mij alles bij elkaar wat onevenwichtig aan.

Blijft ten slotte de vraag of ga stoppen met lezen of verder zal gaan. Ik weet het nog niet. Ik weet zeker dat er in de reeks vanaf deel 63 een heleboel titels bij zullen zitten die zeer de moeite waard zullen zijn, meer vermoedelijk dan bij de eerste 62 deeltjes, omdat de overstap naar de moderne sciencefiction op een bepaald moment toch wel definitief gemaakt wordt met de introductie van Bear, Benford, Card en anderen. Anderzijds kan ik die boeken net zo goed (en eerlijk gezegd ook veel liever!) in het oorspronkelijke Engels lezen. Daar staat weer tegenover dat het obsessief lezen van een chronologische reeks inzichten op kan leveren die het lezen van geïsoleerde deeltjes niet kan. Bovendien zal in de komende deeltjes volgens het oorspronkelijke plan een aantal Nederlandse schrijvers acte de présence geven die ik anders waarschijnlijk nooit zou gaan lezen: Wim Gijsen en Peter Schaap bijvoorbeeld. Keuzes, keuzes. Geen problemen, begrijp ik, maar mogelijkheden. Ik ben er nog niet uit.

Bronnen:

dinsdag 5 februari 2019

Philip José Farmer - Het verboden rijk (MSF 62)

Het verboden rijk, een hier en daar opmerkelijk zwakke vertaling uit 1973 door S. Buddingh van The alley God, is het allerlaatste van de iconische witte deeltjes in de M=SF-reeks. Hierna gaan de deeltjes er veel minder opvallend uitzien. De bundel bestaat uit drie losstaande novelles.

De kapiteinsdochter (The Captain’s Daughter (ook wel getiteld: Strange compulsion), oorspronkelijk verschenen in Science Fiction Plus, oktober 1953) is een redelijk conventioneel sciencefictionverhaal over de oners, een buitenaardse parasite die zich in de leden nestelen van een streng religieuze groep, de Remohs. De parasiet plant zich voort via seks van de dragers, en dat levert natuurlijk problemen op in een gemeenschap die zo streng en schaamtevol is. Uiteindelijk weet een scheepsarts de bevolking van de parasiet te bevrijden en hij wint en passant het hart van de dochter van de kapitein. Een aardig verhaal, wel met een paar losse eindjes. Wat, bijvoorbeeld, was de uiteindelijke functie van de scheepsdetective, die na een derde deel van het verhaal verdwijnt en niet meer terugkomt? Lekker leesvoer niettemin.

De sloppenman (The Alley Man, verschenen in The Magazine of Fantasy & Science Fiction, juni 1959), het tweede verhaal, gaat over Dorothy, een antropologiestudente die ontdekt dat de Neanderthalers nog bestaan en wonen op de vuilnisbelten en in de achterbuurten van Amerika. We volgen haar tijdens haar studie van Paley, een alfaman met zijn vrouwen. Hij tracht getrouw te zijn aan de traditie van de Neanderthalers. Een magische hoed speelt daar een grote rol bij. Hij probeert weerstand te bieden aan de G'yaga, het Valse Volk dat de Aarde tienduizenden jaren terug heeft overgenomen en tot op de dag van vandaag overheerst.
Door zijn overweldigende persoonlijkheid, valt het de studente moeilijk om een wetenschappelijke intersubjectiviteit te handhaven - uiteindelijk heeft ook zij seks met Paley, al blijft dat eenmalig. Aan het einde sterft hij en met hem een hele traditie. Dit is een soort verhaal waar ik niet zo van houd: het kabbelt voort, er zitten weinig verrassende wendingen in en het doen en laten van de personen kan me niet vreselijk boeien. Bij verschijnen (zoals gebruikelijk zocht Farmer de grens op van wat maatschappelijk aanvaardbaar was) waren er fans en haters: het leek onmogelijk om neutraal te zijn. Zestig jaar later vraag je je af waar al dat gedoe over ging.

Philip José Farmer
De goden van Illinois (The God Business, uit Beyond Fantasy Fiction, maart 1954) is het derde en laatste verhaal in de bundel. Daniel Temper en Alice Lewis, een al wat oudere man en een vrouwelijk majoor gaan samen op onderzoek uit in een gebied in Illinois waar, door het drinken van Brouwsel, totale anarchie heerst. Zieken genezen spontaan, iedereen (Dan en Alice noodgedwongen ook) loopt naakt en heeft orgies wanneer het hem of haar uitkomt, er zijn geen winkels meer of stadhuizen, geen advocaten meer of politici. Het is een paradijs. Professor Durham (Mahrud geheten) is de veroorzaker van dit alles en Dan en Alice slagen er (uiteraard) niet in om hem en zijn leger van levende mythes te stoppen. Alice drinkt het water en is om. Dan ondergaat een wedergeboorte en ontdekt dat zijn haar en tanden weer beginnen aan te groeien.
Net als in de andere twee verhalen moeten we niet te lang stilstaan bij enigerlei plot. De verhalen van Farmer zijn als een rivier: ze stromen.