dinsdag 28 maart 2017

Thomas M. Disch – De uitroeiers (MSF 9)

The Genocides uit 1965, in 1967 in een behoorlijke vertaling van S. Grijpsma-de Wit verschenen als De uitroeiers, is een klassieke sciencefictionroman geworden in de traditie van War of the World van H. G. Wells, of The Day of the Triffids van John Wyndham. Het was de debuutroman van Disch. Hij zou later nog meer verwarrende en onbehaaglijke boeken schrijven.

Het verhaal is eenvoudig genoeg: plotseling schieten overal op aarde nieuwe planten omhoog. Ze bereiken hoogtes van honderden meters en verwoesten alles van de mens ooit opgebouwd heeft. Kleine gemeenschappen blijven zich te weer stellen, maar als er ook nog uitroeimachines verschijnen die elk dierlijk leven tot as reduceren, wordt de strijd wel erg ongelijk. Een van die overgebleven en sterk gereduceerde gemeenschappen, rondom de zwaar religieuze Anderson, vlucht uiteindelijk onder de grond, waar ze het een winter uithouden in de holle, en van vruchtvlees voorziene wortels van de Planten (met een hoofdletter, ja).

Ondanks de kritieke situatie op aarde blijven de mensen in de groep van Anderson voornamelijk gedreven worden door de ouderwetse kleinzielige beweegredenen: seks, macht, jaloezie. Er wordt gevochten, gemoord, gelogen. Ondertussen komen ze er niet achter wie de buitenaardse “tuinier” is die dit alles aangericht heeft. Ook aan het eind weet de lezer dat niet. Uiteindelijk blijven er van de gemeenschap van Anderson maar een paar mensen over die de volgende lente het aardoppervlak weer betreden en op weg gaan naar de zee, waar wellicht nog vis te vangen is. Ze zijn, net als de hele mensheid, volstrekt kansloos, wat in een laconiek allerlaatste zinnetje van de roman duidelijk wordt.

Die klap komt eigenlijk niet zo hard aan, want gedurende de roman hebben we tijd genoeg gehad om een intense hekel aan de meeste personen te krijgen. Misschien dat alleen de lieve MaryAnn een traantje waard is.


Thomas M. Disch
Het boek is een vreemd mengsel van godsdienst en geweld. In het tweede deel wordt het een lichtelijk claustrofobisch boek, al valt dat wel mee vergeleken bij bijvoorbeeld het werk van Greg Benford. Vooral is het boek een toppunt van cynisch nihilisme. De redactie van M=SF raadt de lezer aan om na het sluiten van het boek maar eens keihard te lachen. Ik hou niet zo van nihilisme en lach dus niet. Thomas Disch bleef nihilist tot zijn dood: hij pleegde zelfmoord toen het in zijn leven allemaal tegen begon te zitten.

donderdag 23 maart 2017

Philip José Farmer - Binnenste buiten MSF 8)


Philip José Farmers korte roman, of beter: novelle, getiteld Inside outside (1964), is in 1967 vertaald door Irene Zuidervaart. Dit is het enige boek dat ze ooit vertaald heeft en zo te zien is ze niet een van de vele pseudoniemen van Mieke Groot. Ik vind het een beetje geheimzinnig dat het hierbij gebleven is, want zo slecht is die vertaling niet. Ze heeft het er in deze ondankbare tekst heel redelijk vanaf gebracht, op één zeer in het oog vallend moment na: er zit in deze roman namelijk één reusachtig vertaalconflict: de hoofdpersoon heet Jack Cull. Zijn vroegere geliefde noemt hem bij wijze van belediging in het Engels Jackall, “jakhals”. Ook in de rest van het boek is hij een figuurlijke jakhals. Hoe ga je dat oplossen? Bizar genoeg heeft de vertaalster besloten het helemaal niet op te lossen. Ze handhaaft enerzijds de naam Jack Cull en laat vervolgens de vrouw zeggen: ‘Jack Als’. En wij lezers moeten het allemaal dan maar snappen! Ik zou er waarschijnlijk voor gekozen hebben om dan in vredesnaam de achternaam van de held ook maar te vertalen: Jack Halls of iets dergelijks.

Binnenste Buiten is een vreemd boekje geworden. Farmer is een sciencefictionschrijver die vaak seks en religie in zijn verhalen stopt en hij is niet wars van een beetje incorrectheid. Zo ook hier: Jack en zijn medeburgers leven in de Hel. Letterlijk: ze zijn gestorven en wakker geworden in de binnenkant van een sfeer met een kleine zon in het midden en een surrealistische bureaucratische maatschappijstructuur. Er lopen ook demonen rond en alle mensen zijn naakt. Iedereen wordt voldoende gevoed en wie sterft is enige uren later weer in leven. Een zekere X (een allusie op Jezus Christus?) haalt de lijken op en brengt ze weer levend terug.

Philip José Farmer
Jack gaat op onderzoek uit naar de diepere structuur van de Hel. Dat doet hij met twee merkwaardige reisgenoten: de Russische schrijver Dostojevski (in het boek blijft het bij Fyodor, maar het is duidelijk wie hier bedoeld wordt) en Jacks al eerder genoemde ex-vriendin Phyllis. Hun beider rol blijft onduidelijk. Phyllis is niet veel meer dan het standaard “vrouwtje”, dat enkels verzwikt, schreit en wanhoopt en zich aan de held vastklampt (veel emancipatie is er nog niet aan te treffen in het Amerika van 1964) en Fyodor is een lichtelijk hysterische godsdienstdweper. Nu was Dostojevski dat vast en zeker, maar wat voegt de nogal ingewikkelde theologie van deze Russische schrijver toe aan het verhaal? Helemaal niets, want die theologie ontbreekt geheel. Mij lijkt het verschijnen van Dostojeski in het boek dus niks anders als een betekenisloze gimmick. Ondertussen heeft Farmer alle drie de hoofdpersonen zodanig onsympathiek en oninteressant gemaakt dat het mij als lezer volkomen koud laat wat er met hen gaat gebeuren.

De beschreven reis door de onderwereld van de Onderwereld en de daaropvolgende aardbeving (schipbeving?) duurt vele tientallen pagina’s lang, en ik ondervond steeds meer moeite om me daar doorheen te ploegen. Na het veelbelovende begin ontaardt het verhaal in een saaie en ongeloofwaardige, met allerlei stukjes quasi-theologie en ethica-light volgeplempte fantasie vol met zwevende rotsblokken, dolende zielen en vraatzuchtige, gehoornde demonen. De clou van alles blijkt te zijn dat de Hel een ruimteschip is van buitengewoon ethische ruimtewezens die op een soort kwantummechanische wijze de ziel van elk levend wezen in het universum kunnen vastleggen om die vervolgens als het ware vast te haken aan pas geconcipieerde embryo’s, waarna etc... etc… etc…

Wanneer ik een synopsis lees van een sciencefictionroman, heb ik vaak het gevoel dat het verhaal wel heel erg onwaarschijnlijk klinkt. Ik weet echter dat zo’n samenvatting eigenlijk geen eerlijke weergave kan zijn van met name de interne logica binnen een gekozen fantastische omgeving, in werkelijkheid blijkt het meestal enorm mee te vallen. Vooral omdat de lengte van het verhaal het mogelijk maakt om de vele excentrieke plotgegevens fatsoenlijk aan te kondigen en volgens diezelfde interne logica uit te werken. In Binnenste buiten is dit, helaas, in het geheel niet het geval. Het is een opeenstapeling van wilde fantasieën gebleven die het alleen met een zeer strenge redactie zouden hebben kunnen redden.

maandag 20 maart 2017

John Brunner – Het rijk van de tijd (MSF 7)

Times without Number uit 1962, in 1967 verschenen als Het rijk van de tijd, is het eerste deeltje uit de reeks dat ik nog nooit gelezen had. Wel vreemd eigenlijk: ik had het wel in de kast staan. Om de een of andere reden is het telkens onder mijn radar gebleven. Leek het me te ingewikkeld toen? Ik kan het me nauwelijks voorstellen, want het is een vrolijk spel met tijdreizen en paradoxen, iets waar ik altijd belangstelling voor heb gehad. Ik denk dat ik simpelweg niet geweten heb waar het boekje over ging! Het is vrij redelijk vertaald in evenwel beslist niet foutloos Nederlands door M.K. Stuyter, en dat blijkt ook weer een pseudoniem te zijn van de eerder genoemde Mieke Groot. Blijkbaar voelt ze zich in het lichtere genre wat meer op haar gemak.

Het boekje is een voorbeeld van alternative history, ook wel genoemd uchronie, uit het Grieks ουχρονία, letterlijk: “geen tijd”, afwezigheid van tijd. De aartsvader van het genre is zonder twijfel Harry Turtledove, die met zijn lange romans waarin bijvoorbeeld Hitler de Sovjetunie versloeg, een hele ris aan alternatieve hedens creëerde.

Ook literaire schrijvers als Michael Chabon met The Yiddish Policemen’s Union of Stephen Fry met Making History hielden zich met dit gedachtenspelletje bezig. Daarbij schreef Fry, net als de sciencefictionschrijver Stephen Baxter in diens tetralogie Time’s Tapestry eigenlijk geen alternatieve geschiedenisroman maar daar weer een aftakking van: een geschiedenisveranderroman (dit woord wordt door een geschokte spellingschecker felrood onderstreept). Er wordt in de tijd teruggereisd om willens en wetens een bepaalde gebeurtenis niet of net even anders plaats te laten vinden om zodoende het heden te veranderen. Bij Fry levert de dood van Adolf Hitler in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog trouwens een nog veel akeliger en competenter Nazi-despoot op, zodat de helden voor de tweede keer terug moeten in de tijd, nu om Hitlers leven te redden.

John Brunner
Een dergelijke roman is Rijk van de tijd ook. Het jaar is 1988. Londres is de hoofdstad van het immense Spaanse rijk, nadat de Spaanse koning met zijn Armada in 1588 Engeland veroverd had. De geleerde Borromeo heeft het tijdreizen uitgevonden en de controle van de geschiedenis is een staatsaangelegenheid. Ruimtereizen kent men niet.

Omdat we weten dat Brunner een Brit is, en omdat we in de afgelopen vijftig jaar niet stil hebben gezeten en dus bepaald een zekere onbevangenheid zijn kwijtgeraakt, was het na een pagina of tien wel duidelijk waar dit allemaal op uit zou draaien en jawel, via vele omwegen eindigt de held, Don Miguel in ons eigen 1988, waarin Londres London heet, en Nueva Jorque New York. Een heden waar het tijdreizen niet bestaat en het ruimtereizen juist wel! Ondanks dit niet vreselijk verrassende einde was het een leuk boekje, waar ik, toegegeven, in de bijna onontwarbare knoeiboel van de casuïstiek van het tijdreizen twee keer de draad ben kwijtgeraakt. Ik heb die twee passages moeten herlezen!

Een aanradertje. Ik zal eens wat meer van Brunner gaan lezen, maar dan toch liever in het Engels.

vrijdag 17 maart 2017

J. G. Ballard – De brandende aarde (MSF 6)

Het is wel interessant om te zien hoezeer je mening, bijvoorbeeld op literair gebied, in de loop der jaren enorm kan veranderen, of soms verbazend stabiel kan blijven. Ik herinner me dat ik J. G. Ballard, bekend als de meest literaire van alle sciencefictionschrijver, eigenlijk niet veel vond voorstellen. Dit was misschien dan wel literair, maar ik vond het dor. Ik had op zestien- à zeventienjarige leeftijd wel degelijk al gegrasduind in de reguliere literatuur en vergeleken bij de echte schrijvers vond ik Ballard literair gezien “net helemaal niets”. Achter dit harde oordeel van een gepassioneerde zeventienjarige kan ik mij nu, vierenveertig jaar later, met volle overtuiging blijven scharen. Maar pas op! Het zou heel goed aan de vertaling kunnen liggen. Ik heb nooit iets van Ballard in het Engels gelezen en moet toegeven dat mijn negatieve oordeel volledig gebaseerd is op de Nederlandse vertaling.

The Burning World verscheen in 1964 als tweede deel van een uiteindelijk vierdelige serie rampenboeken. Het verscheen in 1967 in de Meulenhoff-reeks als De brandende aarde. Verderop in de reeks zal ook het eerste deel verschijnen. De vertaling door Mieke Meuldrager-Ezelin (prachtige naam, dat wel! Helaas is het een pseudoniem, namelijk van Mieke Groot, de vrouw van MSF redacteur Ruurd Groot.) is beroerd. Wat de lezer meteen heel erg opvalt is het veelvuldig gebruik door de vertaalster van het tegenwoordig deelwoord. Toen ik op de middelbare school stukjes Engels moest vertalen drukte onze lerares ons op het hart zeer terughoudend te zijn bij het vertalen van het Engelse present participle (een werkwoord+ing-vorm), dat als bijwoord of bijvoeglijk naamwoord kan voorkomen. Een enkele keer kun je deze in het Engels zeer veel voorkomende constructie wel direct met een tegenwoordig deelwoord vertalen (“lopende”, “overziend”), maar, drukte ze ons op ons hart, probeer altijd eerst of je de zin kunt ombouwen zodat je het zonder kunt. Welnu, dit boek bevat per bladzijde tussen de twee en vijf tegenwoordige deelwoorden, wat de tekst iets houterigs geeft dat wellicht een zweem van literair wil suggereren, maar in werkelijkheid alleen maar irritant is.
J. G. Ballard
Maar daar blijft het niet bij. Het Nederlands is overal lusteloos en dor, onhandig en lelijk. Buitengewoon vreemd kommagebruik, maakt de tekst nog eens extra hobbelig. Hier is niet met een ganzenveer geschreven, maar met een hark. Je hebt als buitenlandse schrijver stomweg pech wanneer je in handen valt van een vertaler die het middelbare-school-niveau niet weet te overstijgen.
Ik had nog een vage hoop dat het bij dit ene boekje zou blijven maar zie, ook de volgende deeltjes Ballard zijn door dezelfde vertaalster vertaald. Ik kan die natuurlijk overslaan, maar dat was nu juist niet mijn bedoeling. De hele serie, integraal, van deeltje 1 tot deeltje 380, dat was de bedoeling. Dus tegen dat het zo ver is moeten we diep slikken en hopen dat er ondertussen verbetering is opgetreden. En ja, sommige andere deeltjes zijn heruitgaven en omnibussen en die mag ik wél overslaan van mezelf!

Het verhaal is van zichzelf al niet echt pakkend. Vervuiling veroorzaakt een niet verder uitgewerkt vlies van een polymeer op het zeeoppervlak, waardoor het zeewater niet langer kan verdampen. Daardoor droogt de aarde langzaam maar zeker helemaal op. De hoofdpersoon, dokter Ransom verlaat zijn dorp, gaat naar de zee, waar een anarchie heerst die draait om het bezit van de schaarse overgebleven waterbronnen. Na tien jaar keer hij terug naar het dorp. Mensen gaan dood of worden krankzinnig, ook Ransom heeft weinig menselijks meer. In de laatste regel begint het te regenen. Het maakt niets meer uit.

Alles is beschreven met een soort afstandelijke koelte, een “disengagement” zodat je nooit ook maar iets van empathie gaat voelen voor de protagonisten. Een spannend bedoelde scene komt er al even bleekjes uit als een van de vele droge, stoffige natuurbeschrijvingen. De lezer haalt zijn schouders op: ’t zal allemaal wel. Ik betwijfel eerlijk gezegd of dit uitsluitend op conto van de vertaalster geschreven moet worden.

Enfin, ook dit boek was niet overweldigend dik en met twee dagen heen en weer forensen tussen Haarlem en Den Haag was het zo goed als uit.

zondag 12 maart 2017

Harry Harrison - Doodstrijd op Pyrrus (MSF 5)

Dit eerste deeltje uit de de Deathworld serie, oorspronkelijk in 1960 verschenen bij Bantam in New York en in 1967 in matig Nederlands (een paar Tante Betjes, een zeugmaatje of twee en hier en daar “een meisje die”…) vertaald door Miefje Schermer, was in mijn herinnering het eerste echte vrolijke Amsterdam-West-essefje. Een vrij oppervlakkig avonturenboek met in de hoofd- en heldenrol een intergalactische schavuit die steeds meer idealistische trekjes begon te krijgen. Ik las het achtenveertig jaar geleden al even snel uit als nu. Het verhaal rolt lekker voort. Ik kan me herinneren dat Harry Harrison mij in de zeventiger jaren eigenlijk niet literair genoeg was, het mocht van mij toen (ernstig en zestien) allemaal wel wat ambitieuzer. Daar heb ik vijfenveertig jaar later aanzienlijk minder last van!

De premisse van de roman is niet al te ingewikkeld: een hele planeet, flora zowel als fauna, richt zich volledig op de bestrijding van de menselijke kolonisten. Daar zit wat achter, uiteraard. Beroepsgokker Jason DinAlt onderzoekt de situatie en komt tot de ontdekking dat alle vijandelijkheden geregisseerd, of preciezer nog: georkestreerd lijken te zijn. Het hele leven op de planeet blijkt een soort telepathische symbiose te zijn, die de kolonisten slechts opvat als de zoveelste natuurramp waartegen het zich teweer moet stellen. Sommige natuurrampen moet je ontvluchten, andere juist bevechten. Geholpen door een hoge radioactiviteit (die blijkbaar voor de kolonisten weinig gevaar oplevert) muteert het planetaire leven, flora en fauna, in razend tempo totdat het in extreme mate aangepast is aan het enige doel: de indringers doden. Ieder grassprietje, ieder motje, iedere plantenwortel is dodelijk geworden.

Harry Harrison
Met hulp van een groep verschoppelingen, de Vreters, die buiten de belegerde stad wonen en wel in een soort harmonie met de natuur leven, besluit DinAlt de kolonisten te dwingen hun levensstijl en houding ten opzichte van de autochtone flora en fauna aan te passen. Waar zou de sciencefiction trouwens zijn zonder verschoppelingen? De kolonisten van Pyrrus zien de realiteit onder ogen en het boek eindigt met hun heilige voornemen om in harmonie met de omgeving te gaan leven, om zich niet langer als een natuurramp te gaan gedragen.

Ondertussen is er gevochten en gedood, neergestort, genocide gepleegd, om miljarden gedobbeld, seks gehad, gelachen, gejankt, woedend gebruld en beteuterd ongelijk bekend. En dat zonder dat je ook maar een moment het gevoel had, zoals in eerdere deeltjes van de serie wel, dat de schrijver haast had! Dat vind ik knap.

donderdag 9 maart 2017

Pohl & Kornbluth – Wolfsklauw (MSF 4)

In deze niet al te lange, goed door Louise Meermin vertaalde roman uit 1959 zijn drie duidelijke delen te onderscheiden. Het eerste stuk (tot de helft ongeveer) valt niet mee. Weliswaar is het beter geschreven dan Heinleins schetsmatige Verdwaald tussen sterren, maar er was toch tijdens het schrijven te weinig aandacht voor diepte. Wel worden we getrakteerd op vele stereotyperende beschrijvingen van een geformaliseerde samenleving, die volledig van pompeus omschreven rites in elkaar hangt, in de trant van: Het Eerste Schouderophalen van Ontwijking, gevolgd door bijvoorbeeld De Derde en Laatste poging tot Overtuiging.
Ik durf niet te zeggen of dit betekent dat dit gedeelte van het boek vol zit met clichés, of dat we hier juist de frisse, nieuwe ideeën zien die in latere jaren door overmatig gebruik clichés geworden zijn. Voor ons, bijna zestig jaar na verschijnen, zijn het in ieder geval clichés geworden.

Het verhaal: de aarde is geënterd en op sleeptouw genomen door een sinister ruimtevolk, de Piramides. Ze hebben de aarde uit haar baan getrokken en van de maan een surrogaatzon gemaakt die om de vijf jaar nieuw leven ingeblazen wordt (hoe dat gebeurt blijft vaag). De wereldbevolking is, vooral door de zwaarte van de nieuwe omstandigheden, teruggebracht van tien miljard naar tien miljoen mensen. Ook wordt de aarde nog bewoond door ongeveer tienduizend rebellen, zogenaamde Wolven, die niets van de regels en riten van de Burgers moeten hebben, wier leven bestaat uit vormelijkheden die aan het thee-ritueel doen denken en aan zen-meditatie.


Frederick Pohl
Nu en dan, wanneer een Burger het volstrekte nirwana bereikt heeft en zijn hersenen waarlijk leeg geworden zijn, wordt hij “geoogst” door de piramides.
De Wolven mediteren niet en hebben een veel hogere graad van technologie dan de Burgers. Ze lopen in het algemeen rondjes om de Burgers, die zij smalend Schapen noemen. Glenn Tropile is een Wolf die vele jaren onder de Burgers geleefd heeft. Als hij uiteindelijk in de dodencel terechtkomt vanwege zijn onaangepastheid, weet hij op eigenaardige wijze te ontsnappen (hij schakelt zijn bewaker uit door hem te teisteren met verhalen over intimiteit, wat volstrekt anathema is voor de cultuur en de psychologie van de Burgers) om zich aan te sluiten bij de Wolven. Hij blijft echter mediteren en wordt dan ook opgenomen door de Piramides die zijn hersencapaciteit aftappen voor het in stand houden van hun levenscyclus. Uiteraard zal hij in het tweede deel van de roman de zaak in de war gaan gooien.

Cyril M. Kornbluth
Dat tweede deel is veel beter. Het beschrijft zeer aanschouwelijk hoe acht ontvoerde Burgers en Wolven mentaal één worden om een superieure intelligentie te vormen die de Piramides gaat bevechten. Een internetrecensie zei kort: ‘Meer Kornbluth dan Pohl’, en dat klopt. Frederik Pohl is van het harde, Cyril M. Kornbluth van het zachte. Dit subtiele, proto-New-Age schrijven werpt zijn schaduw spectaculair vooruit naar de fascinerende beschrijving in Fleet of Worlds (2007) door Larry Niven en David Lerner van de door Lerner ontworpen intelligente soort de Gw'oth, die in symbiose zeer intelligent zijn, en zoals blijkt in de vervolgdelen van deze reeks, in supersymbiose zelfs afschrikwekkend geniaal.

Helaas is het derde deel weer een stuk minder. Een gehaaste, rommelige beschrijving van de oorlog die de mensheid wint van de piramides. Had Pohl het hier weer overgenomen? Hoe dan ook, het had allemaal veel beter uitgewerkt kunnen worden. Tegenwoordig zou een boek met een hierboven geschetst plot zeker vierhonderd bladzijden dik geworden zijn. En terecht!

vrijdag 3 maart 2017

Poul Anderson – Vlaag van verstand (MSF 3)

Ook dit boekje verscheen in het eerste levensjaar van de Meulenhoffreeks: in 1967. Oorspronkelijk uitgegeven in 1954, midden in de zogenaamde Golden Age van de Amerikaanse sciencefiction, wordt het beschouwd als een klein klassiek meesterwerkje. Helaas is deze Nederlandse versie door Duco van Weerlee nogal nonchalant vertaald.

Honderdduizenden jaren lang heeft het zonnestelsel zich in zijn baan om het centrum van de Melkweg door een krachtenveld heen bewogen dat enkele kosmologische constanten op geringe wijze beïnvloedt. Een kleine verandering heeft grote gevolgen. Op het moment dat de aarde uit dat veld kruipt vinden de elektromagnetische processen net even anders plaats. Het duidelijkst merkt men dat in de hersenen van levende wezens en voor mens en dier heeft de verandering dan ook verstrekkende gevolgen. Het gemiddelde IQ (zo die term nog iets betekent) van de mensheid stijgt exponentieel: een zwakbegaafde boerenknecht die als idioot door het leven ging heeft nu een IQ van 160, natuurkundigen halen een IQ van 500.

Een leuke premisse, die overigens volgens mij heden ten dage als achterhaald mag worden beschouwd, want ik meen eens gelezen te hebben dat men heeft bewezen dat de constanten, zoals de constante van Planck of de lichtsnelheid in vacuüm doorheen het gehele waarneembare heelal gelijk is. Nu ja, dat kon Anderson niet weten.

Het boek is opgebouwd als een rampenboek. In plaats van één lineaire verhaallijn, vinden we er vier of vijf: de geschiedenissen van de reeds vermelde boerenknecht, een sluwe politicus, een natuurkundige, en los van hem ook die van zijn vrouw. Telkens switchen we van de ene naar de andere lijn. Maar het boekje is er eigenlijk te kort voor: de verhaallijnen worden geen van alle bevredigend uitgewerkt. Alleen het verhaal van de boerenknecht, die in een paar ontsnapte chimpansees zijn gelijken vindt en wiens lijn verrassend aan het einde van het verhaal die van één van de andere hoofdpersonen snijdt, is bij vlagen boeiend.

Poul Anderson
Nadat het zonnestelsel het dempende krachtveld verlaten heeft, weet de mens in geen tijd een “Sneller Dan Licht” motor uit te vinden en tijdens zijn eerste ruimtereis doet het SDL-schip Sheila achttien verre planeten aan, waarvan er elf intelligent leven bevatten! Misschien wel erg optimistisch geschat.
Steden houden op te bestaan, God, geld en arbeid verdwijnen. De mensheid moet nieuwe doelstellingen in het leven vinden en sommigen slagen daar wel, anderen juist volstrekt niet in. Anderson probeert aanschouwelijk te maken hoe wezens met een IQ van 500 denken en handelen, maar daar slaagt hij vanzelfsprekend niet in. Voor ons zwakbegaafden is een dergelijk IQ nu eenmaal niet goed voor te stellen.

Deze zestig jaar oude roman is interessant voor mensen die geïnteresseerd zijn in wat ik maar noem de geschiedenis van de toekomst. Van internet is geen spoor te bekennen. Iedereen rookt nog, pijp of sigaretten. De onbetrouwbare Sovjet-Unie is nog steeds bezig met allerlei belhamelstreken. Vrouwen, zo ze al voorkomen, zijn stereotiepe wezens, afhankelijk van de intellectueel superieure mannen. Dat nare trekje deelt dit boekje met heel veel andere werken uit die tijd en het kan voor sommigen een reden zijn het over te slaan. Ik heb het met zeker plezier gelezen, maar zeker ook een beetje meewarig om zoveel naïveteit. Het sf-genre is sedert de Gouden Era bepaald wel een stuk volwassener geworden.