donderdag 28 september 2017

Fritz Leiber – De zwerver (MSF 31)

Ik ben een fan van de korte verhalen van Fritz Leiber (1910-1992). Vreemde, tintelende pareltjes met soms verrassend diepe wendingen. Zijn fantasy-boeken heb ik nog nooit gelezen (dat gaat vanzelf komen als ik dit project voortzet!) en zijn magnum opus, De Zwerver, goed voor de Hugo Award van 1965, las ik toen ik heel jong was en nog open stond voor van alles. Ik kan me herinneren dat ik het wel een oké boek vond. Ik sta daar nu anders tegenover.

Ik heb tot nu toe vaak geklaagd dat de boekjes die Meulenhoff ons aanbood, te dun waren: onvolledig uitgewerkte voorstudies of oppervlakkige niemendalletjes. Deze keer moet ik het tegenovergestelde zeggen: deze roman uit 1964 is veel te lang geworden. Mede (maar niet alleen!) daardoor heeft hij de tand des tijds niet erg weten te doorstaan. De vertaling van David Marcuse is tamelijk onder de maat. Houterig, lelijk Nederlands, gelardeerd met vrijwel iedere denkbare stijlfout maakt het dikke boek er niet leesbaarder op.

Het boek is opgesteld als een rampenboek, dat wil zeggen: meerdere plotlijnen worden chronologisch en parallel uitgerold. Een groep vliegende schotel-enthousiasten, een astronaut op de maan, een stelletje hippies, een miljonair met zijn zwarte staf, etc. Elk van deze groepen ondergaat de rampen op hun eigen manier en soms komen verhaallijnen samen - soms ook niet.

Het begin gaat nog wel. Plotseling verschijnt er in de buurt van de maan een nieuwe planeet. Het blijkt een ruimteschip van een superintelligent ras te zijn ter grootte van de aarde. Dit schip begint de maan te consumeren, als brand- en grondstof naar later blijkt. Door de aanwezigheid van dit enorme hemellichaam worden de getijden op aarde verstoord en overstromingen, tsunami’s, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen zijn het gevolg. De halve wereldbevolking gaat op de vlucht. We volgen met name de schotelaars die in konvooi voor hun leven moeten vechten en uiteindelijk een basis weten te bereiken. Ondertussen neukt iedereen met iedereen.

De aard van het supervolk blijft in het begin ondoorgrondelijk en dat is goed want abstract en dreigend. Zijn onverschilligheid ten aanzien van de aarde en haar bewoners wordt uitstekend gesuggereerd. Totdat we halverwege het eerste contact meemaken. Daarna wordt het een draak van een boek, helaas.

Fritz Leiber
Het superras blijkt te bestaan uit katachtigen, die met de mensen beginnen te discussiëren en het hele angstaanjagende effect van het eerste deel wordt teniet gedaan en wel met rente. Want de katachtigen blijken een soort psychologie te hebben die me nog het meest deed denken aan het kleinsteedse gekibbel van een tv-serie als  Peyton Place. Het zogenaamd superieure ras blijkt ruzieachtig, wrokkig, kleinzielig, banaal, foutief psychologiserend, gefrustreerd en een beetje sadistisch te zijn. Iedere geloofwaardigheid verdwijnt, uit de wezens en daardoor tegelijk uit het boek. De paar gevangen mensen moeten een heel spervuur van verdedigingen aanhoren, dat de wezens het allemaal niet zo erg bedoeld hadden, dat ze juist geprobeerd hadden om hier en daar wat groepen mensen of steden te redden, dat ze zo dadelijk weer zullen verdwijnen en dat de aarde dan weer verder kan. Dat een aarde zonder maan waarschijnlijk een soort tweede Venus zal worden, met onleefbare temperaturen en luchtdruk, heb ik nergens langs zien komen. Een ander wetenschappelijk puntje bleef gedurende de lezing ook aan me knagen: de Zwerver is weliswaar even groot als de aarde, maar het blijkt dat hij helemaal hol is, met vijftigduizend “schillen” of niveaus waar een hele menagerie aan intergalactische wezens woont. Een dergelijk lichaam kan, hoewel zeer massief, nooit even zwaar zijn als de aarde en kan dus nooit die dramatische veranderingen in de getijden veroorzaken.

Het eerste deel van de roman belooft veel, het tweede deel bederft alles.