vrijdag 30 maart 2018

R. A. Lafferty - Negenhonderd Grootmoeders (MSF 50)



Ik ving op dat mijn lezertjes een beetje moe worden van mijn terugkerende op- en aanmerkingen over de kwaliteit van de vertalingen in deze Meulenhoff-reeks. Nu weet men het wel, is de tendens van het gemor. Daar wil ik graag iets over zeggen. Ik lees voor dit blog een reeks van in het Nederlands vertaalde, meestal oorspronkelijk Engelstalige boeken. Het feit dat de teksten zich in het Nederlands presenteren, dwingt me ertoe ook iets over dat Nederlands op te merken. Dat ik veel van deze werken allang gelezen heb in hun oorspronkelijke Engels behoeft de lezer (en mezelf) hier en nu niet te interesseren. De reeks heeft een onthutsend kleine groep vertalers aan het werk, zodat hun eigen schrijfstijl vanzelf belangrijk wordt. Veelsoortige buitenlandse schrijvers, eenmaal door de zeef van de Meulenhoff vertaalpool getrokken, gaan in stijl op elkaar gelijken – zoiets valt pas op als je de boekjes achter elkaar doorleest.
Ik geef toe: vaak heb ik kritiek op die vertalingen, maar soms ook keur ik ze goed. Helaas te zelden. Het gaat me hier om: ik vind dat voor publicatie goedgekeurde taal onberispelijk behoort te zijn. Of het nu het oorspronkelijk Nederlands betreft van Harry Mulisch of een Volkskrantjournalist, ofwel vertalingen van Tolstoj of een Amerikaans pulpboekje van bedenkelijk allooi, maakt allemaal geen verschil. Taal behoort de aandacht van dat wat we lezen niet af te leiden. Als taal dat wel doet, in een vertaling bijvoorbeeld door zich niet te schikken naar de eisen van het origineel, of meer in het algemeen door gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal zoals een gemiddeld ontwikkelde lezer die beheerst, moet en zal ik daar iets over opmerken. Ik zal dat dan ook blijven doen.

De verhalenbundel Negenhonderd grootmoeders van Raphael Aloysius Lafferty is overigens redelijk vertaald door (alweer) Frits Lancel. Daar zit deze keer het probleem niet. Waardoor is het dan toch niet zo’n fijn boek geworden als ik me dacht te herinneren? Laat ik vooropstellen dat ik me reken tot de fans van de wonderlijke, soms wollige fantasie van Lafferty, maar toch begon dit boek me op een bepaald moment een beetje koud te laten. Daar waren een paar oorzaken voor. Ten eerste is het dikke boek met maar liefst 21 verhalen een beetje te vol geworden. Lang niet ieder verhaal is even sterk en het boek zou aan kracht hebben gewonnen als een strenge redacteur er een stuk of vijf, zes verhalen uitgegooid zou hebben. Ten tweede zitten er nogal wat verhalen tussen die nu, in 2018, de tand des tijds niet geheel ongeschonden hebben doorstaan. Dat kunnen we niemand verwijten, uiteraard kon men dat in 1970 niet voorzien.

R. A. Lafferty
De meeste verhalen kun je opvatten als surrealistische fabels, waarbij opvallend vaak vroegwijze kinderen voorkomen: kleuters die als enigszins pedante volwassenen praten en die een arcane kennis hebben waardoor ze de vreemdste absurditeiten als normaal aanvaarden. Veel van de verhalen zijn shockertjes in de traditie van Frederic Brown, zij het dan wat breder uitgesponnen, of Robert Sheckley. Vaak treden telkens dezelfde drie geleerden in het voetlicht: Dr. Velikof Vonk, Arpad Arkabaranan en Willy McGilly, die steeds als er ergens iets interessants gebeurt, net in de buurt zijn. Hard is de sciencefiction van de erudiete katholiek Lafferty nooit: de natuurwetenschappen spelen slechts een impressionistische bijrol.

Soms reikt zijn absurdisme tot grote hoogte en bespeur ik parallellen met de grote surrealisten, zoals Alfred Jarry of Stefan Themerson. Hieronder bijvoorbeeld een fragmentje waarin Diogenes Pontifex, ook alweer een vaker in de verhalen terugkerende denker, aan twee vormen van dezelfde persoon Homer probeert te verklaren waarom ineens iedereen meerdere verschijningsvormen tegelijk kan hebben:

'De zwaartekracht van ieder lichaam dat ik onderzoek is tachtig à honderd maal te sterk. Er zijn twee mogelijke verklaringen: of in mijn berekeningen of theorieën komen vergissingen voor - onwaarschijnlijk - of er nemen altijd ongeveer honderd massieve en zware lichamen tegelijkertijd dezelfde plaats in. Oude IJssalonstoelen! Tennisschoenen in Oktober!De Geur van glad iepenhout! Klantenlokkers op de Kermis met Wratten op hun Neus! Hoornpadden in Juni!'
  'Ik heb u aardig kunnen volgen tot de IJssalonstoelen,' zei Homer het monster.
  'O, dat kon ik nog wel volgen, en de tennisschoenen ook,' zei Homer de mens. 'Ik kan dat gedoe met kosmische theorieën heel goed volgen. Wat ik niet begreep was het gladde iepenhout. Ik snap niet hoe dat nu speciaal een contingente theorie van de zwaartekracht illustreert.'
  'Dat laatste stuk was een toverformule,' zei Diogenes. 'Merken jullie nu dat ik een beetje anders ben?'

Dit soort fragmenten maken waarom ik toch, ondanks de vele feilen in dit boek, een fan zal blijven van Lafferty. De laatste alinea is puur Herenleed! (Wel drie keer achter elkaar het woord volgen, wat ik dan weer onhandig vertaald vind.)

Dit was deel 50 van de M=SF serie. Ik ben nu ruim een jaar bezig en vind dat ik een korte vakantie verdiend heb. Ik snak ernaar om weer eens wat sciencefiction in het Engels te lezen. Maar ik zal terugkomen, reken maar!

dinsdag 13 maart 2018

Philip K. Dick - Uur der waarheid (MSF 49)


5 maart 2018
In een project als dit is het onvermijdelijk dat je eens aanloopt tegen een boek dat je echt, werkelijk niet wil lezen, niet kúnt lezen, hoezeer je ook je best doet. Een paar keer was het een nipte ontsnapping, maar nu is het raak. En ik had het eerlijk gezegd al een beetje aan zien komen: ik heb nooit iets gehad met de grootvader van de cyberpunk, Philip K. Dick. Ik weet dat men hem heel hoog heeft, ik weet dat er hele lijst van filmbewerkingen van zijn romans en verhalen bestaat, ik weet dat het aan mij ligt, maar daar heeft u het: ik val in slaap zodra ik een boek van Philip Dick opensla. Ik heb het de afgelopen decennia een paar keer geprobeerd, niets hielp.
In plaats van een recensie, wordt dit derhalve een verslag van een poging om een boek van hem te lezen. Terwijl ik dit schrijf ben ik op een kwart aanbeland van Uur der waarheid, in 1964 verschenen als The penultimate truth, en vertaald door Frits Lancel. Ik heb al geen idee meer wie in het verhaal wie is, en waar de plot over gaat. Ik blijf doorlezen, maar slechts in korte stukjes. De schrijfstijl bevalt me niet: opgewonden-broeierig en dol op literair ogende woorden…
6 maart 2018
Ik heb blijkbaar een fout met mijn virtuele boekenlegger gemaakt, want vanochtend in de trein blijk ik ongemerkt de twee laatste hoofdstukken te hebben herlezen. Dat ontdekte ik toen ik ineens een bekende zin aantrof. Ik kan niet beweren dat hetgeen ik verder las me erg bekend voorkwam! Het draait allemaal om een (afgenomen) wereldbevolking die in onderaardse kelders gehouden wordt met als smoes dat er op het oppervlak een atoomoorlog woedt, uitgevoerd door robots genaamd loodmannetjes. In werkelijkheid is die oorlog allang voorbij en heeft de elite van zogenaamde Yance-mensen een wereldgroot park aangelegd dat via propaganda en nepnieuws geheim moet worden gehouden, om zo alle rijkdom zelf te kunnen behouden. De ondergrondse bewoners hebben als enige taak om meer loodmannetjes te fabriceren. Een paar hooggestelden, waaronder Joseph Adams (blijkbaar een van de hoofdpersonen van het boek), zijn wel op de hoogte en hun geweten speelt op. Maar hij heeft ondertussen de opdracht gekregen om buitenaardse artefacten te planten op het land van collega Yance-man Louis Runcible om die in discrediet te brengen.
Wat zegt u? Nee, ik ook niet, maar hoe dan ook: zover zijn we, op pagina 90. Wel heb ik begrepen dat Dick dit boek geschreven heeft in een permanente toestand van high.
Philip K. Dick in 1963
7 maart 2018
Ruim over een derde. Talbot Yancy is een niet bestaande persoon, een Computer Generated Image (CGI), geprogrammeerd vanuit het agentschap. Het blijkt nu dat de toestand van nepnieuws en geschiedvervalsing in het leven geroepen is door een briljante Nazi-documentairemaker, die twee versies van de wereldgeschiedenis gemaakt heeft, één voor het Westen, één voor het Oosten, waarin Nazi-Duitsland telkens de goede partners in de strijd tegen de anderen gebleven is. Ik weet niet waar dit heen zal gaan…
8 maart 2018
Nicholas St. James, de president van één van de ondergrondse leeftanks, wordt gedwongen naar het oppervlak te klimmen en daar ontdekt hij al gauw dat de oorlog reeds lang niet meer woedt. Door zijn kennis van de ware situatie, moet St. James natuurlijk geëlimineerd worden.  De loodmannetjes die hem trachten om te brengen, worden echter vernietigd door Talbot Yancy, de echte blijkbaar.
Nee, het spijt me: ik ook niet, heus! 
9 maart 2018
Ik had me vergist. Talbot Yancy is geen CGI, maar een simulacrum, een mechanische pop. Dat maakt het boek ineens meer steampunk dan cyberpunk, als dat de lezer iets zegt. 
10 maart 2018
Ik ga, denk ik, stoppen met dit boek. Ik ben net over de helft, maar het zal nooit goedkomen tussen ons.
19 maart 2018
Het is toch mijn eer te na: ik laat me niet kennen! Moeizaam en met een paar uitstapjes naar andere lectuur heb ik het boek toch uitgelezen. De dictator van de wereld is vermoord door een Cherokee-indiaan van zes eeuwen geleden die een tijdmachine bemachtigd had, en op wiens uiterlijk Talbot Yancy gebaseerd is. Adams en St. James vluchten naar de ondergrondse gemeenschap waar de laatste vandaan gekomen is. Runcible is ineens buiten beeld verdwenen. De nieuwe wereldleider, de indiaan uit de vijftiende eeuw, verkondigt aan heel de wereld dat de oorlog voorbij is en dat op termijn de bevolking weer naar het aardoppervlak terug zal kunnen keren. Einde.
De slotconclusie van het boek moge ondanks alle broeierige en als dikke stroop geformuleerde onduidelijkheden glashelder zijn: de regering, welke regering dan ook, is altijd één groot complot tegen het volk.

vrijdag 2 maart 2018

Jack Vance – De Pnume (MSF 48)



De Pnume is het vierde en laatste deel van Jack Vance’s Tschai-tetralogie. De eerdere delen waren Een stad vol Chasch, Onder de Wankh en De Dirdir. Deze roman is werkelijk vers van de pers in de reeks opgenomen, slechts een jaar na de Amerikaanse eerste uitgave. De slordige vertaling van Warner Flamen (Marc Carpentier Alting) is weer bezaaid met die twee precieuze en truttige woordjes “uiterst” en “hoogst” die zo geliefd zijn bij de M=SF-redactie. Ook komt er ergens in het boek een trap voor die “uit de grijze rots gehouden” is.

Het verhaal: Adam Reith lijkt eindelijk de situatie geheel onder controle te hebben. De vileine Woudiver, die door Reith gevangen gehouden wordt, moet noodgedwongen meehelpen aan de bouw van de raket waarmee het gezelschap Tschai wil gaan verlaten. Maar de doortrapte boef weet toch nog iets te verzinnen en verkoopt Reith aan de Pnume, de oorspronkelijke bewoners van de planeet die in hun ondergrondse rijk een miljoenen jaren oud museum bijhouden van alle volkeren die in de loop der tijden de planeet hebben aangedaan. Ze willen de moderne aardling Reith vereeuwigen en tentoonstellen. Uiteraard ontsnapt Reith en met de onvrijwillige hulp van het pnumemeisje ZAP 210 weet hij via vele omwegen zijn vrienden weer te bereiken. Het slot is anticlimactisch: in een paar bladzijden wordt het ruimteschip afgebouwd en vertrekken ze. Uit.

Jack Vance
Een groot deel van de roman beschrijft hoe het door drugs en hormonen kind gehouden meisje, eenmaal afgesloten van haar drugs, in hoog tempo verandert in een vrouw en hoe ze weifelend haar seksualiteit begint te ontdekken. Snel aanvaardt ze dingen als ongesteldheid en borsten. Vance is niet echt een fijnzinnige psycholoog, hoewel hij waarschijnlijk zelf denkt dat wel te zijn. De psychologische beschrijving van ZAP blijft enigszins oppervlakkig en zonder al te veel emoties, daardoor ook nooit indringend of onaangenaam. Aan het slot is er voor het pnumemeisje geen alternatief dan mee te reizen naar de aarde.

Daarmee is het duizend pagina’s dikke epos voorbij. Kleurrijke schilderingen, woeste dialogen, opmerkelijke karakters zijn de revue gepasseerd. We hebben zure, zoute, zoete en bittere dingen gegeten en gedronken, we hebben met tientallen verschillend geëvolueerde mensachtigen en vijf niet menselijke intelligente rassen te maken gehad. We hebben de planeet twee keer rondgereisd en zijn nu verzadigd. Vance’s schrijfstijl is lichtvoetig en barok, zijn psychologie laat hier en daar een beetje te wensen over, maar zijn virtuoze sociologie compenseert dat weer. Voor mij waren het vroeger favoriete deeltjes uit de serie, en dat zijn ze nog steeds.