In dit stadium leek het alsof de Meulenhoff-serie een zachte dood aan het sterven was. Na een ietwat matte verhalenbundel, een heruitgave van Vance’s vierluik en de heruitgave van drie eerder verschenen romans in de vorm van een omnibus, werd de lezer nu vergast op dit non-fiction boek. Hoe kon het ooit nog goed komen?
De Zweed Sam J. Lundwall is zelf ook
sciencefictionschrijver, al had (en heb) ik eerlijk gezegd nooit iets van hem
gelezen. Ik geef toe dat het interessant kan zijn om te zien wat een
professional over zijn vak te zeggen heeft, maar oh, wat een teleurstelling is in
dat opzicht dit boek. Het kent een permanent aangehouden toon van minzame
ironie en badinerend dedain. Als er iets is waar ik niet van houd in mijn
non-fiction, is het wel badinerend dedain. Zeker niet in de slordige, bijna onverschillige vertaling van Warner Flamen.
Als eerste worden de Utopieën behandeld, vanaf
Plato (“die ouwe Nazi”) tot de dystopieën (die heetten in 1970 nog
“anti-utopieën) van de twintigste eeuw. Het onderwerp boeit Lundwall zeer: hij
blijft er lang bij stilstaan. Wat ik elders al eens schreef over wat ik toen
noemde de geschiedenis van de toekomst,
geldt hier natuurlijk ook. De toekomst, beschreven in 1920 en beoordeeld door
Lundwall in 1970, vindt veelal plaats tussen 2020 en 2045. Veel van het
voorspelde blijkt wel, of juist faliekant niet te kloppen. Maar ook veel van
wat Lundwall over de vroegere toekomstvoorspellingen opmerkt, is tegenwoordig
even zo goed volledig anders gegaan. Zo gaat dat.
Als tweede behandelt Lundwall de zogeheten Fantasy. Ook hier spot hij weer
uitbundig, deze keer onder andere met historici die de stroming willen laten
beginnen in de grijze oudheid. In een op zich wel redelijk onderbouwd verhaal
analyseert hij de uitgangspunten van de fantasy tegenover die van de
sciencefiction en als hij niet voortdurend zelf meesmuilend in het beeld zou
gaan staan, zou ik vermoedelijk vaker instemmend geknikt hebben. Via de gothic romance van Walpole, Clara Reeve,
Matthew Lewis en Mary Shelley komt hij bij de horrorverhalen van Poe en
Lovecraft terecht. Weer is hij bijna binair in zijn oordelen: of de schrijvers
zijn geweldig (Poe natuurlijk, maar ook Tove Jansson en haar Moem-strips) of
vreselijk slecht. Jammer, dit. Lundwall heeft naar het schijnt een attitude problem.
Space
Opera wordt door Lundwall tot de Fantasy gerekend. De
meeste Space Opera heeft geen enkele literaire waarde: een conclusie waar
Lundwall gretig gewag van doet. Toch houdt hij ervan en mensen die het genre
afwijzen snappen er niets van.
Vervolgens wordt de vrouw in de sciencefiction
behandeld. Tussen al het gesmaal en gemeesmuil door, maakt Lundwall een aantal
krachtige punten. Het was in 1970 inderdaad schandalig hoezeer de vrouw in de
sciencefiction niet meer was dan een bevallig decorstuk. Er waren op dat moment
weinig schrijvers die haar een volwaardige rol toebedachten. Zelfs de vrouwelijke
scienfictionschrijvers zelf zaten vaak vast in die reactionaire denkpatronen.
Ik denk dat het allemaal sedert het verschijnen van dit boek wel een stuk beter
geworden is, en er zijn zelfs feministische scienfictionschrijfsters opgestaan,
maar ik denk dat in het merendeel van wat er heden ten dage wordt geproduceerd,
de vrouw op zijn best tevreden moet zijn met een min of meer neutrale rol. Wat
ik wel vreemd vind is dat hij met name The Moon is a Harsh Mistress van
Heinlein noemt als zijnde zeer vrouwonvriendelijk. Ik zie dat niet: juist in
deze roman komen een paar zeer sterke en dominante vrouwen voor.
In één adem gaat Lundwall in hetzelfde
hoofdstuk door naar de behandeling van robots in sciencefiction. Een
automatische stap die me ook wel iets lijkt te zeggen over Lundwall zelf!
Naast de vrouwen (en de vrijwel niet bestaande
seks) en de robots (waartoe ook cyborgs en androids gerekend worden) komen ten
slotte de buitenaardse monsters aan bod. Die drie! In één hoofdstuk!
Dankzij Isaac Asimov en zijn wetten van de
robotica, worden de stalen mannen en vrouwen doorgaans nog het minst
denigrerend behandeld, stelt hij vast.
Sam J. Lundwall |
De volgende hoofdstukken, over tijdschriften, prijzen
en fancultuur, recapituleren weer een heleboel wat we al eerder gelezen hebben
en worden dorre opsommingen van namen en data.
Het laatste hoofdstuk handelt over de toekomst van het genre,
die zich bij Lundwall beperkt tot wat hij new
wave noemt: een subgenre binnen de sciencefiction met vooral veel aandacht
voor de niet altijd plezierige binnenste wereld van de mens. Licht
surrealistisch, licht psychotisch, veel Angst,
veel dromen. Op het moment van publicatie van dit boek was die stroming trouwens
eigenlijk al weer over haar hoogtepunt heen. Hoewel hij geen puritein beweert
te zijn en uit een land komt dat een gezonde visie op seks heeft, hekelt
Lundwall het vele gebruik van vulgaire taal bij de new wave.
Warner Flamen rondt het geheel af met een
nogal deprimerend essay over de actuele stand van zaken in Nederland.
Een boek als dit is wel interessant vanwege
het tijdstip van verschijning: precies op een scheidslijn tussen de
“ouderwetse” sciencefiction van voor 1970 en de aanzienlijk modernere van er na.
Lundwall hekelde de mentaliteit van de oude, niet wetende dat zijn smeekbeden
om een moderne, volwassen vorm van sciencefiction op dat moment al hier en daar
verhoord werd, zij het niet in de vorm van de new wave.
Schrijvers als Greg Bear, Gregory Benfort, Stephen
Baxter, David Brin of Iain M. Banks, maar ook schrijvers wier achternaam niet
met een B begint, zoals Alastair Reynolds, Terry Pratchett en Douglas Adams
stonden op het punt om naam te maken.
Dit boek is wel heel erg door een Zweed
geschreven. Men zou licht de indruk kunnen krijgen dat er slechts drie sciencefictionlanden
zijn die er toe doen: de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Zweden. Een
beetje redactiewerk zou hier wonderen hebben verricht.
Verder is Lundwalls kennis van de
wereldliteratuur op het eerste gezicht nogal eenzijdig. Om de haverklap komt de
Franse schrijver Alfred Jarry om de hoek kijken, maar veel verder dan deze,
toegegeven buitengewoon vreemde en interessante gast, gaat het niet. Geen
Lautreamont of Roussell, om in dezelfde sfeer te blijven, en verbazend weinig andere
twintigste-eeuwse surrealisten komen aan bod. Enfin, je kunt ook niet alles hebben.
Ik vond het een beetje mager boek, dat smeekt
om een robuuste opvolger.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten