De M=SF reeks ging van acquit met het dunne boekje Verdwaald tussen sterren, van één van de
grand old men van de Amerikaanse
sciencefiction: Robert Anson Heinlein. Het was helaas bepaald geen sterk begin, daarvoor is het een te vreemd boekje geworden: samengesteld
uit twee eerder in een tijdschrift verschenen novellen werd het in 1941
uitgegeven als een van de allereerste boeken met als thema de versteende
maatschappij in een sterrenschip waarvan de bemanning het doel van de reis uit
het oog verloren heeft.
De
wereld (in werkelijkheid dus het
ruimteschip) heeft in het verleden een rommelige revolutie gekend. Er zijn
stralingsslachtoffers gevallen (“muties”) die in onmin met de rest van de
bemanning verkeren en wonen in getto’s dicht bij het gedeelte van het roterende
schip waar de kunstmatige zwaartekracht vrijwel nul is. De theologie van het
schip heeft bij de reguliere bemanning de overtuiging ingebakken dat het schip
alles is, de hele schepping, en dat een notie als “buiten het schip” een
letterlijke onmogelijkheid is: er is niets buiten de wereld, de wereld is
alles.
Natuurlijk
is er een bemanningslid dat de waarheid ontdekt, en samen met de muties
probeert hij de rest van de bemanning ervan te overtuigen dat ze zich weer met
het einddoel moeten gaan bezig houden: landen op een planeet en die
koloniseren. Na verraad en gevechten ontsnapt een kleine groep in één van de
ontsnappingsboten en landt daadwerkelijk, het schip definitief achterlatend. Dit
alles is ruim voldoende plotmateriaal voor een stevige roman van 800 pagina’s,
een omvang waar de latere Heinlein zijn hand niet voor omdraaide, maar het blijkt bepaald te veel voor een boekje van 140 pagina’s.
Robert Heinlein |
De
interactie tussen muiters en bemanning, het proces waarmee een aantal voorheen
sceptische tegenstanders van de nieuwe waarheden overtuigd worden, het
kinderlijk vertrouwen in de medemens van de muiters, dat uiteraard later ook
beschaamd wordt, het komt allemaal vreselijk oppervlakkig en naïef over. Alle
problemen betreffende het leren bedienen van het buitengewoon ingewikkelde
schip, het berekenen van de “nu-of-nooit”-koers van het onstnappingsschip en
dergelijke, worden met grote, impressionistische stappen beschreven, zonder al
teveel zorgen of het allemaal wel kan. Achteloos leert de hoofdpersoon de
bedieningspanelen te begrijpen. In tegenstelling tot latere, volwassener
sciencefiction, is in dit protoromannetje aan de geloofwaardigheid niet de
minste aandacht besteed.
Alles
bij elkaar een zeer matig eerste deeltje van de serie dus. Ik kan me herinneren
hoe dit boekje vroeger, toen ik het op vijftien- of zestienjarige leeftijd voor
het eerst las, al heel weinig indruk op me maakte. Toentertijd kon me dat nog
niet zoveel schelen. Het las lekker weg en je had het in twee uur uit. Maar het
liet wel een leeg gevoel achter. Nu til ik aan dat alles veel zwaarder en ik
moet het boekje nu dus afwijzen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten