Schakers
van Nul-A
vormt het vervolg op Gilbert Gosseyns avonturen zoals die beschreven werden in De wereld van Nul-A. Gezien het abrupte
begin van deze nieuwe vertelling en de vreemde afwijkingen van plotelementen
uit het eerste deel (bijvoorbeeld blijkt de dochter van de president van de
aarde plotseling de zuster van de galactische krijgsheer te zijn), denk ik dat
hij oorspronkelijk niet van plan was geweest een vervolg te schrijven en dat
hij, overgehaald door het grote succes van het eerste deel, snel een tweede
deel uit zijn typewriter geramd heeft.
In dit deel gaat Gosseyn verder
in zijn ontwikkeling als Nul-A agent. Hij vergroot zijn gaven (telekinese,
toekomst lezen), maar wordt tegelijkertijd gedwarsboomd door een grote,
onbekende speler die hem tot drie keer toe in de geest en het lichaam opsluit
van een prins uit de hofhouding van de grote krijgsheer. Toen uiteindelijk bleek
wie die schaakspeler al die tijd geweest is, werd mijn gevoel dat dit boek in
elkaar geflanst was met restjes van het vorige, alleen nog maar versterkt.
Alfred E. Van Vogt |
Ondertussen schiet Gosseyn van
ruimteschip naar planeet, duizenden lichtjaren met één enkele gedachtenoefening
overbruggend en her en der opduikend waar het nodig is. Misschien is geloofwaardigheid
niet de allereerste eigenschap die je van sciencefiction verwacht, maar een
beetje zelfbeheersing in het verzinnen van buitengewone avonturen vind ik toch
altijd wel prettig. Ondanks alle pseudopsychologische new-age kanten van het
boek, blijkt het uiteindelijk in feite niet meer dan een eenvoudig comic-bookachtig
superheldverhaal te zijn geworden maar dan geschreven in een wat pedante stijl
die voortdurend de werking van het superieure brein van Gilbert Gosseyn tracht
uit te leggen, waardoor de tekst traag wordt en altijd iets belerends heeft.
Een voorbeeld uit honderden (het
boek zit namelijk vol met dit soort irritante pedanterieën): “[Ze] leken
eigenlijk op deze afstand helemaal niet op gebouwen. Maar omdat hij wist dat
dat wel zo was, kon zijn geest de gaten aanvullen.” Eigenlijk beschrijft Van
Vogt hier dus gewoon Gestalt. Maar op
zo’n kronkelige, circumspecte wijze dat je gerust van gebabbel kunt spreken.
Hij had ook kunnen schrijven: “In de verte zag hij gebouwen.”
Dat het Nederlands in dit soort
ingewikkelde zinnen onvermijdelijk volloopt met stijlfouten, helpt ook niet
bepaald. Het tweede “dat” in “Maar omdat hij wist dat dat wel zo was”, waar
slaat dat eigenlijk op terug?
Zoals al eerder opgemerkt, is Van
Vogt bepaald geen “schoonschrijver”, ongeacht de kwaliteit van de vertaling. Het
is zijn enige bedoeling om dat wat hij denkt, op papier te krijgen. Daardoor
doet zijn werk, naast belerend, ook zakelijk aan, maar zonder de autoriteit van
iemand die werkelijk weet waar hij het over heeft. Een slap boek dus, dat geen
moment spannend is en waarvan het einde steeds verder weg lijkt te liggen, zo
taai wordt de schrijfstijl.
Met een zucht van verlichting heb
ik het boek gesloten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten