Ik ving op dat mijn lezertjes een beetje moe worden van mijn terugkerende op- en aanmerkingen over de kwaliteit van de vertalingen in deze Meulenhoff-reeks. Nu weet men het wel, is de tendens van het gemor. Daar wil ik graag iets over zeggen. Ik lees voor dit blog een reeks van in het Nederlands vertaalde, meestal oorspronkelijk Engelstalige boeken. Het feit dat de teksten zich in het Nederlands presenteren, dwingt me ertoe ook iets over dat Nederlands op te merken. Dat ik veel van deze werken allang gelezen heb in hun oorspronkelijke Engels behoeft de lezer (en mezelf) hier en nu niet te interesseren. De reeks heeft een onthutsend kleine groep vertalers aan het werk, zodat hun eigen schrijfstijl vanzelf belangrijk wordt. Veelsoortige buitenlandse schrijvers, eenmaal door de zeef van de Meulenhoff vertaalpool getrokken, gaan in stijl op elkaar gelijken – zoiets valt pas op als je de boekjes achter elkaar doorleest.
Ik geef toe:
vaak heb ik kritiek op die vertalingen, maar soms ook keur ik ze goed. Helaas
te zelden. Het gaat me hier om: ik vind dat voor publicatie goedgekeurde taal onberispelijk
behoort te zijn. Of het nu het oorspronkelijk Nederlands betreft van Harry Mulisch
of een Volkskrantjournalist, ofwel vertalingen van Tolstoj of een Amerikaans pulpboekje
van bedenkelijk allooi, maakt allemaal geen verschil. Taal behoort de aandacht
van dat wat we lezen niet af te leiden. Als taal dat wel doet, in een vertaling
bijvoorbeeld door zich niet te schikken naar de eisen van het origineel, of meer
in het algemeen door gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal zoals een
gemiddeld ontwikkelde lezer die beheerst, moet en zal ik daar iets over opmerken.
Ik zal dat dan ook blijven doen.
De
verhalenbundel Negenhonderd grootmoeders
van Raphael Aloysius Lafferty is overigens redelijk vertaald door (alweer) Frits
Lancel. Daar zit deze keer het probleem niet. Waardoor is het dan toch niet
zo’n fijn boek geworden als ik me dacht te herinneren? Laat ik vooropstellen
dat ik me reken tot de fans van de wonderlijke, soms wollige fantasie van
Lafferty, maar toch begon dit boek me op een bepaald moment een beetje koud te
laten. Daar waren een paar oorzaken voor. Ten eerste is het dikke boek met maar
liefst 21 verhalen een beetje te vol geworden. Lang niet ieder verhaal is even
sterk en het boek zou aan kracht hebben gewonnen als een strenge redacteur er
een stuk of vijf, zes verhalen uitgegooid zou hebben. Ten tweede zitten er
nogal wat verhalen tussen die nu, in 2018, de tand des tijds niet geheel ongeschonden
hebben doorstaan. Dat kunnen we niemand verwijten, uiteraard kon men dat in
1970 niet voorzien.
R. A. Lafferty |
De meeste
verhalen kun je opvatten als surrealistische fabels, waarbij opvallend vaak
vroegwijze kinderen voorkomen: kleuters die als enigszins pedante volwassenen
praten en die een arcane kennis hebben waardoor ze de vreemdste absurditeiten
als normaal aanvaarden. Veel van de verhalen zijn shockertjes in de traditie van Frederic Brown, zij het dan wat
breder uitgesponnen, of Robert Sheckley. Vaak treden telkens dezelfde drie
geleerden in het voetlicht: Dr. Velikof Vonk, Arpad Arkabaranan en Willy
McGilly, die steeds als er ergens iets interessants gebeurt, net in de buurt
zijn. Hard is de sciencefiction van de erudiete katholiek Lafferty nooit: de
natuurwetenschappen spelen slechts een impressionistische bijrol.
Soms reikt zijn
absurdisme tot grote hoogte en bespeur ik parallellen met de grote surrealisten,
zoals Alfred Jarry of Stefan Themerson. Hieronder bijvoorbeeld een fragmentje
waarin Diogenes Pontifex, ook alweer een vaker in de verhalen terugkerende
denker, aan twee vormen van dezelfde persoon Homer probeert te verklaren waarom
ineens iedereen meerdere verschijningsvormen tegelijk kan hebben:
'De zwaartekracht van ieder lichaam dat ik onderzoek is tachtig à honderd maal te sterk. Er zijn twee mogelijke verklaringen: of in mijn berekeningen of theorieën komen vergissingen voor - onwaarschijnlijk - of er nemen altijd ongeveer honderd massieve en zware lichamen tegelijkertijd dezelfde plaats in. Oude IJssalonstoelen! Tennisschoenen in Oktober!De Geur van glad iepenhout! Klantenlokkers op de Kermis met Wratten op hun Neus! Hoornpadden in Juni!'
'Ik heb u aardig kunnen volgen tot de IJssalonstoelen,' zei Homer het monster.
'O, dat kon ik nog wel volgen, en de tennisschoenen ook,' zei Homer de mens. 'Ik kan dat gedoe met kosmische theorieën heel goed volgen. Wat ik niet begreep was het gladde iepenhout. Ik snap niet hoe dat nu speciaal een contingente theorie van de zwaartekracht illustreert.'
'Dat laatste stuk was een toverformule,' zei Diogenes. 'Merken jullie nu dat ik een beetje anders ben?'
'Ik heb u aardig kunnen volgen tot de IJssalonstoelen,' zei Homer het monster.
'O, dat kon ik nog wel volgen, en de tennisschoenen ook,' zei Homer de mens. 'Ik kan dat gedoe met kosmische theorieën heel goed volgen. Wat ik niet begreep was het gladde iepenhout. Ik snap niet hoe dat nu speciaal een contingente theorie van de zwaartekracht illustreert.'
'Dat laatste stuk was een toverformule,' zei Diogenes. 'Merken jullie nu dat ik een beetje anders ben?'
Dit soort
fragmenten maken waarom ik toch, ondanks de vele feilen in dit boek, een fan
zal blijven van Lafferty. De laatste alinea is puur Herenleed! (Wel drie keer achter elkaar het woord volgen, wat ik dan weer onhandig vertaald vind.)
Dit was deel
50 van de M=SF serie. Ik ben nu ruim een jaar bezig en vind dat ik een korte
vakantie verdiend heb. Ik snak ernaar om weer eens wat sciencefiction in het
Engels te lezen. Maar ik zal terugkomen, reken maar!
Hallo Roberto,
BeantwoordenVerwijderenIk mis je recensie van de sf-reeks, is de korte vakantie nog altijd niet voorbij. En stop er vooral kritiek op de vertalingen in, ik smul er van...
groeten,
Peter