Voor het eerst verschenen er twee delen van een reeks achter
elkaar in de Meulenhoff SF serie. Als vervolg op De arsenalen van Isher (M=SF 56) ligt hier nu deel 57 voor me, De wapensmeden. Dit tweede deel is oorspronkelijk
geschreven als parallel, eerder dan als vervolg op de uitgave van de verhalen
die uiteindelijk de eerste roman zouden gaan vormen. Het was oorspronkelijk als
serie verschenen in Astounding Science
Fiction van februari tot april 1943. Het bezit alle kenmerken van
pulplectuur. Verdwenen zijn namelijk de sporen van schrijfvreugde die ons in
het (eerste deel van het) eerste deel zo prettig verrast hadden. Nu is er weer
die noeste remingtonslaaf die eigenlijk helemaal niet van literatuur houdt:
hier is weer die nurkse broodschrijver die plot op onwaarschijnlijke plot
stapelt, zich van cliffhanger naar cliffhanger een weg door de tweehonderd
bladzijden kapt en die zelf waarschijnlijk enigszins gegeneerd zal constateren
dat het hem toch weer gelukt is.
De lezer vraagt zich wellicht af wat ik toch steeds met die
ietwat wollige term “schrijfvreugde” bedoel: kun je die meten, kun je er iets
over beweren dat een ander ook kan begrijpen? Dat is, toegegeven, altijd lastig,
maar wanneer het werk betreft van een “hacker”, een professionele pulpschrijver,
wordt het wat eenvoudiger. Er moet brood op de plank komen en vaak worden de begrippen
kwaliteit en kwantiteit onderling verwisselbaar. Een literair schrijver zal
vermoedelijk veel eerder een innerlijke drang voelen om iets op papier te
zetten, eenvoudigweg omdat een leven waarin dat niet gebeurd is (en dan zo
voortreffelijk mogelijk) voor hem of haar niet waard is geleefd te worden. Een
broodschrijver zal waarschijnlijk lagere esthetische maatstaven aanleggen: de
tekst moet begrijpelijk en daardoor verkoopbaar zijn. Esthetica telt daarbij
veel minder mee. Natuurlijk zijn er ook legio broodschrijvers geweest die er een
voorbeeldige schrijfstijl op nahielden. Lees bijvoorbeeld New Grub Street van de negentiende-eeuwse Engelsman George Gissing.
Maar dat aspect van het ambacht was niet het eerste vereiste. En Van Vogt was
een schrijver die het dan ook resoluut weggesneden had. Zijn schrijfstijl was
uitgesproken lelijk. En omdat ik hecht aan mooi geschreven teksten, hamer ik in
deze stukjes voortdurend op dit aspect: het bevalt mij niet.
Alfred Vogt |
Hoewel de Wapensmeden dus gelijktijdig met de verhalen van
de Arsenalen van Isher verschenen is, speelt de roman een jaar of zeven later,
wanneer keizerin Innelda voor in de dertig is. Robert Hedrock is nu de
onbetwiste hoofdpersoon. Zijn onsterfelijkheid is een essentieel plotelement
geworden net als zijn precaire positie tussen de keizerlijke macht en de
vigilante Arsenalen in. Veel later in het boek zal gesuggereerd worden dat hij
duizenden jaren geleden aan de wieg gestaan heeft van beide elkaar in een
patstelling houdende machten. In de looop van het boek gaat de plot alle kanten
op. De keizerin wil voorkomen dat de mensheid een sneller-dan-lichtmotor
verwerft, iets waar Hedrock juist naar streeft. Hij laat zich arresteren en
door Innelda ter dood veroordelen, maar krijgt de kans te ontsnappen. Tijdens
zijn ontsnapping met gebruikmaking van die motor komt hij in de ruimte in
contact met een superieure beschaving van emotioneel arme, spinachtige buitenaardse
wezens die experimenten met zijn geest doen. Ook zijn ze geïnteresseerd in
een telepathische tweeling, waarvan er één is gestorven. Hedrock wordt
teruggebracht, speelt hoog spel, trouwt met de keizerin en wordt wederom
ontvoerd, nu door de Arsenalen, die hem ook dood willen. Doordat hij een rare
kronkel door de tijd heeft gemaakt, zijn er nu twee Hedrocks, waarvan de tweede
de eerst redt (of andersom, dat kan ook). Uiteindelijk hoepelen de spinnen op,
raakt de keizerin zwanger, wat haar dood ten gevolge zal hebben, maar als ik
het goed begrepen heb, kan Hedrock met hulp van de spinnen-wetenschap die dood
afwenden.
Hoofdlijnen zijn dit, ik sla vele details over. Er zijn ook
nog reuzenratten en Hedrock zelf maakt zich veertig meter hoog om kracht bij te
zetten aan zijn eisen, namelijk het vrijgeven van de motor. Nog wel meer onwaarschijnlijkheden
passeren de revue: dodelijke stralen, teleportatiepoortjes.
Maar naast alle onzin zitten er heus wel interessante ideeën
in het boek. Om een voorbeeld te noemen: op een bepaald moment opent Hedrock
een gecompliceerd slot met een apparaatje dat gebruikt lijkt te maken van iets
dat doet denken aan kwantum-verstrengeling en dat is toch wel bijzonder, zo’n
zestig jaar voordat de wetenschap zich over dat onderwerp begint uit te spreken.
Helaas verslapt tegen het einde de aandacht van vertaalster
Mieke merkbaar en in de laatste vijftig bladzijden krijgen we, zoals al in eerdere
vertaalpogingen van haar, om de drie pagina’s weer bezoek van dat gehate,
nuffige rotwoordje “uiterst”. Alles bij elkaar was ik toch wel weer blij toen
ik het uit had. Waarom doe ik dit eigenlijk?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten