Iedereen die een klassiek
sciencefictionboek ter hand neemt, krijgt te maken met een verouderd boek.
Niets is zo gedateerd als de toekomst. Als je boeken uit de vijftiger of
zestiger jaren leest, en dan vooral die in een voor ons reeds gepasseerde
toekomst spelen, moet je onmiddellijk accepteren dat je in een parallelle
toekomst terecht gekomen bent. In het Engels wordt daarvoor de term paleofuture gebruikt.
Wat wij in 2019 aan futuristische
dingen hebben (internet, smartphones, noem maar op) bestond grotendeels niet in
de toekomst van 1970. Ernest Hill (MSF 29) had het wel goed geschoten met zijn
door advertenties geregeerde wereld. En Arthur C. Clark kan zich erop
beroepen dat hij tot in detail het internet voorspeld heeft, maar zij waren een
zeldzaamheid.
Heinleins maanopstand (MSF 47) bijvoorbeeld kon alleen maar slagen bij voldoende beschikbaarheid van vaste telefonie en met “de” computer kon alleen maar fysiek gecommuniceerd worden op een centrale plek: daar waar het apparaat zelf stond opgesteld.
Heinleins maanopstand (MSF 47) bijvoorbeeld kon alleen maar slagen bij voldoende beschikbaarheid van vaste telefonie en met “de” computer kon alleen maar fysiek gecommuniceerd worden op een centrale plek: daar waar het apparaat zelf stond opgesteld.
Een heel ander, meer
socio-psychologisch voorbeeld: in het verhaal De
Goden van Illinois (uit MSF 62) is een zekere Dan Temper lichtelijk
getraumatiseerd geraakt nadat hij door een koortsaanval geheel kaal raakte en
het mikpunt van spot werd. Nauwelijks zal Philip José Farmer hebben kunnen
vermoeden dat zestig jaar later kaal voor mannen de norm zou worden.
In de toekomst van de vijftiger
en zestiger jaren rookt iedereen nog, pijp of sigaretten. Die onbetrouwbare rakkers
in de Sovjet-Unie zijn nog steeds bezig met allerlei belhamelstreken. Vrouwen,
zo ze al voorkomen, zijn stereotiepe wezens, afhankelijk van de intellectueel
superieure mannen. Zie bijvoorbeeld Poul Anderson’s Vlaag van verstand, MSF 3.
In een ander deeltje (ik ben even
vergeten welk) sjouwt iemand met een peperdure machine gevuld met de
wereldliteratuur. Dat zou allemaal nu passen op een chipje van vijf bij acht
millimeter dat een paar tientjes kost bij de plaatselijke Etos!
In de geautomatiseerde toekomst
van Kurt Vonnegut (De grote pianola,
MSF 26) komen robot-restaurants voor, met onder andere een permanente stroom
vriendelijke muziek die uit een bandrecorder
komt. Weet u nog wat dat was, een bandrecorder? Zelfs toen dit boek in het Nederlands verscheen was de bandrecorder
bepaald al een aflopende zaak.
De automatisering zelf vindt bij Vonnegut trouwens plaats via reusachtige computers met eindeloze voorraden ponskaarten. Maar ook op heel ander gebied kan men zich verbazen over de snel verouderende toekomst: ook hier rookt iedereen weer als ketters en een top-footballspeler wordt getransfereerd voor maar liefst $48.000! In werkelijkheid wil op dit moment Real Madrid best 150 miljoen euro betalen voor een Frans knulletje van achttien!
De automatisering zelf vindt bij Vonnegut trouwens plaats via reusachtige computers met eindeloze voorraden ponskaarten. Maar ook op heel ander gebied kan men zich verbazen over de snel verouderende toekomst: ook hier rookt iedereen weer als ketters en een top-footballspeler wordt getransfereerd voor maar liefst $48.000! In werkelijkheid wil op dit moment Real Madrid best 150 miljoen euro betalen voor een Frans knulletje van achttien!
Een match tussen Paul en de
schaakcomputer Jan Schaak wordt door de mens
gewonnen doordat het apparaat kortsluiting maakt en in rook opgaat. In de huidige
werkelijkheid laat het sterkste schaakprogramma geen spaan heel van de
menselijke wereldkampioen!
Heel veel sciencefictionschrijvers
hebben een grimmige, zeer pessimistische kijk op de toekomst. Bijna iedere
sciencefiction die in iets speelt dat herkenbaar is als de toekomst van onze
wereld schets een repressieve, vaak in rituelen vastgeroeste maatschappij,
meestal militaristisch of zelfs ronduit fascistisch. Deze dystopieën geven de M=SF-reeks een bepaalde smaak, en die smaak
ligt ver weg van wat ik me herinnerde als Amsterdam-West essef: wilde,
surrealistische fantasieën met vrolijke absurditeiten en provocerende
gedachtespelletjes. Weinig daarvan. Dat stelde me een beetje teleur.
Met het 62e deel heb ik een punt
bereikt dat ik van tevoren voor mezelf had aangemerkt als een soort
waterscheiding, een beslismoment: moet ik hierna verdergaan, of kan ik
concluderen dat het project afgerond is? Dit, het 62e deel was namelijk het
laatste deel uit de M=SF-serie dat de klassieke vormgeving had: een wit omslag
met een kleurig, ongekadreerd, veelal surrealistisch ontwerp van IWACC op de
voorkant en een achterblad met de blurb in afgelijnde kolommen. Met andere
woorden: de legendarische Witte Reeks. De hierop volgende deeltjes (en dat zijn er
nog meer dan driehonderd!) zien er veel meer uit als de gewone
paperbackreeksen, zoals die in diezelfde tijd uitgegeven werden door Gottmer,
Luitingh of andere vergelijkbare uitgeverijen.
Wat vond ik er uiteindelijk van?
Dat is niet zo één twee drie uit
te leggen: mijn gevoelens zijn namelijk nogal ambivalent. Voorop staat dat, hoe
de serie verder ook ingevuld is, het fenomeen van M=SF zelf een klein
monumentje is. De Witte Reeks heeft geschiedenis gemaakt en dat mag best
opgemerkt worden. Geen geringe verdienste van wat toch in essentie een
hobbyproject van twee schoolvrienden was, in een tijd dat alles nog kon. Met
zijn vriend Ed Visser, die al enige literaire boeken bij Uitgeverij Meulenhoff
had uitgebracht, benaderde Ruurd Groot begin 1967 Willem Bloemena, de
toenmalige directeur van Meulenhoff met het voorstel om een sciencefictionreeks
te gaan uitgeven. Gedragen door uit het Engels vertaald werk, zou de reeks ook
als platform moeten gaan dienen voor oorspronkelijk Nederlandse boeken.
Uiteindelijk is het in de beginjaren, wat die ambitie betreft, bij twee titels
gebleven: een mal werkje van Grovis (Groot en Visser) en een melig boekje van
de Vlaming Paul van Herck. Later zou er wel meer materiaal van Nederlandse
oorsprong verschijnen.
Door het eigenzinnige karakter
van de redactie, was de pool van vertalers erg beperkt (grotendeels waren dat
Ruurd en Mieke Groot onder vele pseudoniemen), waar ik in mijn blog vaak genoeg
over heb gemopperd. Maar die beperktheid van de redactiegroep had nog een ander
gevolg, niet minder serieus: een beperkte (bijna bekrompen) kijk op de
geschiedenis van de sciencefiction.
Na lezing van de eerste 62 deeltjes
ben ik bepaald niet gelukkig met de keuzes die de redactie gemaakt heeft:
terwijl precies rond dat jaar 1970, toen de reeks tot volle wasdom kwam, de
sciencefiction een kantelmoment kende vanjewelste - zeg maar van klassiek naar
modern, bleef de Meulenhoff-serie tamelijk risicoloos in het verleden leven.
Het argument dat er (ongeveer zoals bij de min of meer gelijktijdig
verschijnende Crime-de-la-Crime reeks
van de Arbeiderspers) behoefte was aan een uitputtende inventarisering van de
onmiskenbare klassiekers in het genre, werd door de keuze van de redactie nogal
ontkracht. Was het een kwestie van rechten, was het slechts eigenwijsheid? Feit
blijft dat grote stukken van de zogenaamde klassieke sciencefiction niet aan
bod gekomen zijn. In plaats van bij voorbeeld Vreemdeling in een vreemd land,
kregen we twee onbelangrijke hack-werkjes van Heinlein voorgeschoteld (en,
toegegeven, ook wel twee meesterwerken). Sommige schrijvers waren zwaar
oververtegenwoordigd (Jack Vance, J. G. Ballard), terwijl andere, zoals John Wyndham,
Arthur C. Clarke of Frederic Brown volledig ontbraken. Veel deeltjes waren erg
licht voor een serie klassieke boeken. Ook waren er verhoudingsgewijs veel
vertegenwoordigers te vinden van wat ik maar voor het gemak reactionaire
sciencefiction zou willen noemen: rechtse sciencefiction, vaak zoals al eerder opgemerkt dystopisch van karakter. Vrouwen deden er niet zoveel toe, de
toekomst was een wereld van sigaretten rokende blanke mannen. Het voelt voor
mij alles bij elkaar wat onevenwichtig aan.
Blijft ten slotte de vraag of ga
stoppen met lezen of verder zal gaan. Ik weet het nog niet. Ik weet zeker dat
er in de reeks vanaf deel 63 een heleboel titels bij zullen zitten die zeer de
moeite waard zullen zijn, meer vermoedelijk dan bij de eerste 62 deeltjes, omdat
de overstap naar de moderne sciencefiction op een bepaald moment toch wel
definitief gemaakt wordt met de introductie van Bear, Benford, Card en anderen.
Anderzijds kan ik die boeken net zo goed (en eerlijk gezegd ook veel liever!)
in het oorspronkelijke Engels lezen. Daar staat weer tegenover dat het
obsessief lezen van een chronologische reeks inzichten op kan leveren die het
lezen van geïsoleerde deeltjes niet kan. Bovendien zal in de komende deeltjes
volgens het oorspronkelijke plan een aantal Nederlandse schrijvers acte de
présence geven die ik anders waarschijnlijk nooit zou gaan lezen: Wim Gijsen en
Peter Schaap bijvoorbeeld. Keuzes, keuzes. Geen problemen, begrijp ik, maar
mogelijkheden. Ik ben er nog niet uit.
Bronnen:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten