Het
verboden rijk,
een hier en daar opmerkelijk zwakke vertaling uit 1973 door S. Buddingh van The alley God, is het allerlaatste van
de iconische witte deeltjes in de
M=SF-reeks. Hierna gaan de deeltjes er veel minder opvallend uitzien. De bundel
bestaat uit drie losstaande novelles.
De kapiteinsdochter (The
Captain’s Daughter
(ook wel getiteld: Strange compulsion),
oorspronkelijk verschenen in Science
Fiction Plus, oktober 1953) is een redelijk conventioneel
sciencefictionverhaal over de oners, een
buitenaardse parasite die zich in de leden nestelen van een streng religieuze
groep, de Remohs. De parasiet plant
zich voort via seks van de dragers, en dat levert natuurlijk problemen op in een gemeenschap
die zo streng en schaamtevol is. Uiteindelijk weet een scheepsarts de bevolking
van de parasiet te bevrijden en hij wint en passant het hart van de dochter van
de kapitein. Een aardig verhaal, wel met een paar losse eindjes. Wat,
bijvoorbeeld, was de uiteindelijke functie van de scheepsdetective, die na een
derde deel van het verhaal verdwijnt en niet meer terugkomt? Lekker leesvoer
niettemin.
De sloppenman (The
Alley Man,
verschenen in The Magazine of Fantasy
& Science Fiction, juni 1959), het tweede verhaal, gaat over Dorothy, een
antropologiestudente die ontdekt dat de Neanderthalers nog bestaan en wonen op
de vuilnisbelten en in de achterbuurten van Amerika. We volgen haar tijdens
haar studie van Paley, een alfaman met zijn vrouwen. Hij tracht getrouw te zijn
aan de traditie van de Neanderthalers. Een magische hoed speelt daar een grote
rol bij. Hij probeert weerstand te bieden aan de G'yaga, het Valse Volk dat de Aarde tienduizenden jaren terug heeft
overgenomen en tot op de dag van vandaag overheerst.
Door zijn overweldigende persoonlijkheid,
valt het de studente moeilijk om een wetenschappelijke intersubjectiviteit te
handhaven - uiteindelijk heeft ook zij seks met Paley, al blijft dat eenmalig.
Aan het einde sterft hij en met hem een hele traditie. Dit is een soort verhaal
waar ik niet zo van houd: het kabbelt voort, er zitten weinig verrassende
wendingen in en het doen en laten van de personen kan me niet vreselijk boeien.
Bij verschijnen (zoals gebruikelijk zocht Farmer de grens op van wat
maatschappelijk aanvaardbaar was) waren er fans en haters: het leek onmogelijk
om neutraal te zijn. Zestig jaar later vraag je je af waar al dat gedoe over
ging.
Philip José Farmer |
De goden van Illinois (The
God Business,
uit Beyond Fantasy Fiction, maart
1954) is het derde en laatste verhaal in de bundel. Daniel Temper en Alice Lewis,
een al wat oudere man en een vrouwelijk majoor gaan samen op onderzoek uit in
een gebied in Illinois waar, door het drinken van Brouwsel, totale anarchie
heerst. Zieken genezen spontaan, iedereen (Dan en Alice noodgedwongen ook)
loopt naakt en heeft orgies wanneer het hem of haar uitkomt, er zijn geen
winkels meer of stadhuizen, geen advocaten meer of politici. Het is een
paradijs. Professor Durham (Mahrud geheten) is de veroorzaker van dit alles en
Dan en Alice slagen er (uiteraard) niet in om hem en zijn leger van levende
mythes te stoppen. Alice drinkt het water en is om. Dan ondergaat een
wedergeboorte en ontdekt dat zijn haar en tanden weer beginnen aan te groeien.
Net als in de andere twee verhalen moeten
we niet te lang stilstaan bij enigerlei plot. De verhalen van Farmer zijn als
een rivier: ze stromen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten