Weer
een verhalenbundel, deze keer met werk van zestien verschillende auteurs,
gekozen en vertaald door Warner Flamen. Het merendeel verscheen in de zestiger
jaren en moet dus wat moderner zijn dan wat we vaak in deze reeks hebben
aangetroffen. Het zal mij benieuwen!
James H. Schmitz -
Ecologisch evenwicht
(Balanced Ecology, 1965). Een intelligent symbiotisch ecosysteem weet zichzelf
en twee kinderen te beschermen tegen de boeven.
William Tenn - Project Brooklyn (Brooklyn project, 1948). Een topgeheim tijdreisproject met een
voorspelbare twist aan het eind. Ooit ook (en dan heel economisch middels
verhaaltjes van één bladzijde) door Fredric Brown uitgewerkt.
Philip K. Dick - Autofab (Autofac,
1955). In
een post-apocalyptische maatschappij is de mensheid tegen haar zin afhankelijk
van een volkomen geautomatiseerd controle-, zorg- en productieproces. Het
verhaal beschrijft een ontsnappingspoging daaraan. Maar de Fabriek laat zich
niet zo makkelijk verslaan en blijkt zich voort te planten als een besmetting.
Alfred Bester - De
verdwijntruc
(Dissappearing act, 1953)
Een
leuk anti-oorlogsverhaal over een groep gewonden die ten gevolge van
stralingsletsel het vermogen krijgen om zich te verplaatsen naar parallelle
plaatsen en verledens. Lekker kort en to the
point.
Larry Niven -
Tweerichtingsverkeer
(Wrong-way street, 1965). Larry Niven is niet eens in staat om een slecht
sciencefictionverhaal te schrijven, maar dit is beslist zijn sterkste niet. Het
is een jeugdwerk. Een verlaten ruimteschip blijkt als voornaamste voortstuwingssysteem
een tijdmachine te hebben. Mike Capoferri, een onderzoeker, experimenteert met
het apparaat met funeste gevolgen. Hij reist miljarden jaren naar het verleden
en de toekomst, vernietigt en passant de maan en komt uiteindelijk de wezens tegen
die het schip gebouwd hebben.
R. A. Lafferty - Dit grandioze karkas (The grand carcas, 1968). Een geestig sprookje. Een vampirische
superrobot wordt als wraakactie doorgegeven aan een volgende aartsvijand in een
lange reeks.
Algis Budrys - Het
einde van de zomer
(The end of summer, 1954). Een nogal ingewikkeld verhaal om na te vertellen.
Langzamerhand wordt het duidelijk dat we in een wereld leven waarin iedereen de
leeftijd houdt die men had toen een bepaalde machine werd aangezet. Tienduizend
jaar zijn verstreken: de mensen vertrouwen volkomen op machines om hun
herinneringen te bewaren, want het regeneratieproces houdt ook in dat iedere
beschadigde hersencel dagelijks wordt vernieuwd. En herinneringen zijn
beschadigingen.
Eén
vreemde vertaalcapriool die ik niet snap. De Engelse idiomatische uitdrukking six
of one, half a dozen of the other heeft Flamen letterlijk vertaald: “zes van
de een en een half dozijn van de ander”, terwijl de enig juiste, idiomatische
vertaling natuurlijk “lood om oud ijzer” zou moeten zijn.
Jack Vance -
Groene magie
(Green magic, 1963) is een kort verhaal over een man die, net als zijn oudoom
driekwart eeuw voor hem, de groene magie leert. Hij absorbeert de schoonheid
van de natuur, maar blijft zelf een pover magiër. Dus keert hij, onsterfelijk
en eeuwig knap, terug naar zijn oude leven. Hij stoort zich aan alles omdat het
niet volmaakt is: eten, seks, cultuur. Hij verveelt zich een ongeluk. Net als zijn
oudoom voorheen…
Roger Zelazny -
Voor een ademtocht talm ik... (For a
breath I tarry, 1966). Een
lange fabel over een computer die zo gefascineerd geraakt is door de reeds lang
geleden uitgestorven mensen dat hij er zelf een wil worden. Uiteindelijk lukt
hem dat met behulp van een paar nog levende cellen, gevonden in het poolijs.
J. G. Ballard - De
tuin des tijds
(The garden of time, 1962) was een niemendalletje over een oud adellijk domein
dat zich alleen maar teweer kan stellen tegen het volk en destructie door een
tuin vol tijdsbloemen. Als de laatste bloem geplukt is, neemt de tijd het over
en vervalt het huis en zijn bewoners…
Ballard
gebruikt graag de present participle. Al op de middelbare school waarschuwde
mevrouw Kist ons om zoiets bij vertaling nooit als een tegenwoordig deelwoord
op te lossen. Wat doet Flamen? Uiteraard: “dit ziende”, “zijn tas oppakkend”
etc. Soms wel vijf per bladzijde. Zeer irritant.
Frederik Pohl -
Doelwit een
(Target one, 1955). Een alternatieve-geschiedenisverhaaltje. Door middel van
K-mesonen is het mogelijk invloed uit te oefenen op het verleden. Na de
allesvernietigende kernoorlog besluiten twee wetenschapslui de aanstichter van
de bom, Albert Einstein te vermoorden. Dat lukt en de kernoorlog heeft nooit
plaatsgevonden. Of dat nu zo’n zegen blijkt te zijn… Een populair thema,
bijvoorbeeld ook ooit uitgewerkt door Stephen
Fry in zijn roman Making History.
Keith Laumer - In
de rij
(In the queue, 1970). De eeuwige rij. Na jaren langzaam opschuiven zijn we
eindelijk bij het loket. Als alles agehandeld is kunnen we gaan waar we willen.
Wat doen we? We sluiten weer achteraan aan want we weten niet beter.
Fritz Leiber - Schaduwschip (Ship of
shadows, 1969). Een
bizar en chaotisch verhaal, dat als een opzichtige en luidruchtige hobbelkar
over bergen en door passen boldert. Vrij snel viel ik van de kar af en zag het
gedruis al snel voorbij de volgende bocht verdwijnen. Ik heb het met andere
woorden niet uitgelezen.
H. B. Hickey - Weg
zijn de lupo
(Gone are the lupo, 1970). Dit was het eerste verhaal in twintig jaar van de
auteur (1916-2016). Het is geschreven vanuit het perspectief van de
"alien". In een vreemd, gekunsteld taaltje vertelt hij over de
hoogmoed en wreedheid van menselijke kolonisten op zijn planeet. Een typisch
verhaal uit die rare tijd van drugs en experimenten en pop-art.
A. E. Van Vogt -
Herrijzenis
(Resurrection, 1948). Een leuk gegeven, dat een betere schrijver verdiend
heeft. Buitenaardsen (typisch veertiger jaren wezens met tentakels) komen in
hun veroveringsdrang op een door de natuur verwoeste aarde. Ze brengen een
bewoner tot leven en die blijkt in alle opzichten superieur te zijn en in zijn
eentje de hele invasie af te kunnen wenden. Hoewel niet met name genoemd, heeft
de mens zijn superioriteit te danken aan wat Van Vogts handelsmerk geworden is:
de filosofie van Nul-A.
Brian W. Aldiss -
Weer een kleine jongen (Another little boy, 1973). Een decadente generatie
in de toekomst, hedonistisch en op seks en genot gericht, besluit de atoombom
op Hiroshima een eeuw later te vieren door een waterstofbom op dezelfde stad te
laten vallen. Een vreemd, hippie-achtig verhaal.
Ik
vraag me af of de samensteller van een bundel als deze zich ook nog bezig heeft
gehouden met de opbouw. Ik denk het bijna niet: ik kan geen coherente
ontwikkeling in de verhalen ontdekken, noch qua kleur, noch qua stemming. Het
is geen boek geworden met een over de verhalen heen getrokken spanningsboog. Ik
heb geen idee of ikzelf daar wel in geslaagd zou zijn.
"In de rij" van Keith Laumer (evenals de verhalen van Frederic Brown) herinner ik me nog uit de jaren zeventig terwijl ik wanhopig de buurtbibliotheek afstroopte naar de meer humoristisch getinte SF. Afgezien van Sheckley en Brown viel er in mijn herinnering weinig te lachen in de SF.
BeantwoordenVerwijderen