
In 1979 zwierf ik als langzaam sjezende
student neerlandistiek graag door de Amsterdamse binnenstad. In mijn vaste
route van boeken- en platenwinkels lag ook de statige Bijenkorf aan het Rokin. Ik
bezocht er uitsluitend de vierde verdieping met boeken en platen, alsook de
plekken waar de jaarlijkse uitverkoop gehouden werd.
De boekenafdeling was in die tijd een
uitgebreid terrein, met vele onderwerpseilanden en brede doorloopjes. Ergens in het midden, aan een grote tafel zat
een klein blok beton van een man - even breed als hoog. Ik herkende hem direct,
niet alleen van de foto’s maar ook natuurlijk aan de boeken die om hem heen
opgestapeld waren. Zijn kop was verweerd en hij was erg oud. Dat ik op het
moment van schrijven ouder ben dan hij toen was, doet me die paar haren die ik
nog overheb recht omhoog staan.
Verwachtingsvol staarde hij de lege zaal
in. Ik had het gevoel de enige bezoeker op de hele verdieping te zijn. Maar
tja, wie gaat er nu in vredesnaam een signeersessie houden op zomaar een dinsdagmiddag?

Omdat het niet erg liep, bleef ik zo’n
beetje hangen en maakte een praatje met de maestro. Ik merkte iets op over dat
het niet zo vreselijk druk was. Vance haalde zijn schouders op. ‘Well, ya know.
That’s how it is.’ Hij was wel heel blij met al het werk dat Meulenhoff voor
hem deed, waardoor hij zo populair geworden was in Nederland. Een lichtelijk
cynische grijns. Na mijn ‘Good luck’ ging ik mijns weegs, het boek veilig in
mijn schoudertas.
To
Robert, Jack Vance,
had de levende legende op het titelblad geschreven. Ik heb het boek nog steeds.
Ik heb het een paar jaar geleden mijn zoon te lezen gegeven en hij was
verbluft. ‘Dit…’ stamelde hij, ‘Dit is geniaal!’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten