Jack Vance’s geplande Duivelsprins-pentalogie
kent met De Duivelsprins
(The Palace of Love, 1967) haar derde deel – en hier zal het geruime tijd bij
blijven: bij het verschijnen van deze vertaling had Vance de delen vier en vijf
ervan nog niet eens geschreven. De laatste delen zouden zelfs pas twaalf en veertien jaar later
uitkomen!
Vertaler Warner Flamen heeft een vlotte schrijfstijl, maar wel met een paar in het oog lopende fouten. Hij is niet erg goed in zijn geslachten (“de mensen wiens”, “de vrouw wiens”) en ook hij is, net als zijn andere Meulenhoff-collega’s, besmet met het “uiterst”-virus.
Vertaler Warner Flamen heeft een vlotte schrijfstijl, maar wel met een paar in het oog lopende fouten. Hij is niet erg goed in zijn geslachten (“de mensen wiens”, “de vrouw wiens”) en ook hij is, net als zijn andere Meulenhoff-collega’s, besmet met het “uiterst”-virus.
Na Attel Malagate en Kokor Hekkus in de eerdere delen De Sterrekoning (Star King, 1964) en De Moordmachine (The Killing Machine,
1964) moet onze held Kirth Gersen het deze keer opnemen tegen Viole Falushe,
een maniak die bijvoorbeeld meisjes kweekt om ze één maal te beminnen en
vervolgens te doden. De stijl van dit boek is subtiel anders dan die in de
eerdere twee delen. Het gruizelige is eruit verdwenen en de vloeiende
beschrijvingen van de omgeving en de pompeuze, vormelijke manier van spreken
van de personages doen meer en meer denken aan de sfeer die ook al heerste in
de Tschai-cyclus. Zoals gebruikelijk
is Vance weer op zijn best bij het beschrijven van barokke gebruiken, stoffen
en spijzen. Het verschil met Tschai is dat deze roman niet alleen op exotische
planeten speelt, maar ook op de toekomstige Aarde, in wat volgens mij
Vlaanderen of Nederland moet zijn, al is dat niet zo makkelijk te herkennen.
Gersen is bekend in de streek, omdat hij negen jaar van zijn leven in Amsterdam
gewoond heeft.
Zoals gebruikelijk vormt ook deze keer de identificatie van
de misdadiger het overgrote deel van de queeste. Kirth Gersen is op Alphanor
met Alusz Iphigenia Eperje-Tokay, die hij in het vorige deel gered had. Hun
relatie loopt op haar eind. Gersen is schatrijk geworden door zijn enorme
fraude in het vorige deel. Ergens in het boek wordt achteloos onthuld dat zijn
inkomen uit rente en dividenden één miljoen per dag is. Hij gebruikt zijn geld
om de Duivelsprinsen te blijven achtervolgen.
Op de gifmengersplaneet Sarkovy hoort hij van een zekere
Kakarsis Asm dat Falushe aan het begin van zijn misdadige carrière een
scheepslading slavinnen verkocht had, van wie Gersen er één weet te
achterhalen. Zij vertelt hem dat Viole Falushe geboren was als de aardling
Vogel Filschner, een onaantrekkelijke en impopulaire puber die verliefd raakte
op Jheral Tinzy, een ware tease die
niets van hem heel liet, met catastrofale gevolgen.
Jack Vance |
Navarth is bovendien de voogd over een meisje, afwisselend
Drusilla Wayles of Zan Zu van Eridu geheten, dat sprekend lijkt op de jonge
Jheral Tinzy. Ze blijkt later één van de klonen van Jheral te zijn, die Falushe
met perverse bedoelingen in het leven heeft geroepen.
Met hulp van Navarth weet Gersen een uitnodiging te
verkrijgen voor een verblijf in Falushe’s zogenaamde Paleis van de Liefde waar Falushe zich anoniem onder de gasten
mengt. Pas tegen het eind van de niet al te dikke roman weet Gersen Viole
Falushe met een heel goedkoop trucje te ontmaskeren, waarna hij de boef zonder
mankeren uit een vliegtuig gooit en in de oceaan dondert. Drie neer, twee te
gaan.
Ik heb een paar grote problemen met dit boek. Ten eerste
komt Falushe wat mij betreft in het geheel niet uit de verf als een
meestermisdadiger, een prins van het kwaad. Hij blijft eerder een beetje een
onzekere sukkel, als ik me zo mag uitdrukken.
Ten tweede begrijp ik niets van de dichter Navarth die
zoveel verschillende vanceiaanse
archetypen bevat, dat hij door een overdosis aan karakters, vrijwel
karakterloos geworden is.
Ten slotte blijft het Paleis van de Liefde een zeer
schetsmatig instituut. De reis erheen is boeiender beschreven dan het verblijf
zelf. Zonder twijfel had Vance in 1966 te maken met een bekrompen maatschappij
en heeft hij welbewust het achterste van zijn tong niet laten zien, maar het
bloedarmoedige vakantieoord dat het nu geworden is, heeft noch de erotische
geheimzinnigheid, noch de gehoopte dreigende verschrikking die de lezer toch
redelijkerwijs mag verlangen. Dat alles maakt dat je aan het eind van het boek
een beetje de schouders ophaalt. Ik vraag me af of Vance dat zelf niet ook een
beetje heeft gehad, en dat het daarom twaalf jaar zou duren voordat hij aan
deel vier zou beginnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten